BLOG







                                                  Katholiciteit van de kerk


Het bestuur van de stichting Bewaar het Pand ziet de huidige afbrokkeling van de Christelijk Gereformeerde Kerken met pijn en verdriet en grote zorg aan. Zo laten de mannenbroeders weten. 'Dat er de laatste jaren gemeenten zijn gekomen die tegen alle synodebesluiten in de ambten openstellen voor vrouwen is onthutsend. Op deze wijze wordt de scheur die binnen ons kerkverband loopt, bewust verdiept. Daarbij mag het duidelijk zijn dat het niet enkel gaat om het toelaten van vrouwelijke ambtsdragers, maar dat er sprake is van een onderliggende oorzaak: een modernere manier van Bijbellezen. Daarmee is het fundament van de leer van de apostelen en zo ook het bestaansrecht van onze kerken in het geding.  En 'Aanpassing van het kerkstelsel ondergraaft het bestaansrecht van onze kerken. Onze kerken in een ander vaarwater brengen, leidt onvermijdelijk tot een schipbreuk', zo luidt de waarschuwende boodschap van Stichting Bewaar het Pand.

Deze ontwikkeling mag ons allen met zorg vervullen. We zijn 2004 nog allerminst vergeten, toen de Hersteld Hervormde Kerk zich presenteerde als voortzetting van de Nederlandse Hervormde Kerk. Wat een ellende toen er een scheiding kwam onder en in families en onder vrienden, die vaak onherroepelijk bleek te zijn.

Iets dergelijks doet zich momenteel voor in de rechterflank van de gereformeerde gezindte, waar velen (vooral jong volwassenen) hun kerk inwisselen voor een ander kerkverband, omdat de prediking daar meer overeenkomt met hun wensen. Ook dit geeft onnoemelijk veel verdriet in gezinnen, families, en vriendschappelijke betrekkingen.

Waar is vandaag het kerkelijk besef gebleven?! Op vele plaatsen in de Bijbel worden deze ontwikkelingen ten scherpste veroordeeld. Ik ga betreffende Bijbelteksten niet noemen. Ze zijn bekend en meer dan overduidelijk.

Ik beperk me tot de beginselen van de Reformatie in deze. Om dit duidelijk te maken zou ik het kerkbegrip vanuit de Reformatie dynamisch willen aanscherpen rondom de drie sola’s. Immers de kerk werd hervormd rondom en binnen de dynamiek van het ‘sola scriptura’(alleen door de Schrift), het ‘sola gratia’(alleen door genade) en het ‘sola fide’(alleen door het geloof). Dit is ook de intentie van de artikelen 27 tot en met 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

Zo gezien is er nooit een geheel zuivere nationale Kerk van de Hervorming (die aanvankelijk Gereformeerde Kercke heette) geweest, en anderzijds bestaat de Kerk van de Hervorming in ons land nog altijd, maar dan in een gebroken gestalte. Ten aanzien van deze gebrokenheid staat zij wel op gespannen voet met de katholiciteit van de kerk, die door de Reformatie onverkort werd beleden met de hervorming van de éne kerk. Tijdens de Reformatie in de zestiende eeuw kreeg  de visie op de kerk immers een ongekende historische actualiteit. Want in de strijd met Rome keerde Luther terug tot de geestelijke opvatting van de kerk met behoud van haar katholiciteit. Het kostte Luther zware strijd met de Roomse Kerk en haar kerkbegrip te breken. Hij vond en behield tenslotte zijn vastheid in de rechtvaardiging door het geloof alleen. Van daaruit kwam hij veel verder dan hij oorspronkelijk gedacht of bedoeld had. Luther zocht en vond zijn opvatting van de kerk tenslotte in de Heilige Schrift. Dit leidde tot een ootmoedig geloofs-verstaan van de kerk. De ganse kerk bidt immers tot aan het einde toe: “Vergeef ons onze schulden.” En Christus reinigt Zijn Kerk dagelijks van dwaling en zonde. Daarbij blijft ze een onderdanige zondares voor God tot aan de jongste dag en is alleen heilig in Christus, haar Heiland, door genade en door vergeving van zonden. Waar dit geloofsartikel weg is, daar is ook de kerk  weg, want buiten dit geloofsartikel wil de Heilige Geest niet bij ons zijn, stelt Luther nadrukkelijk.

De kerk is Gods werk in een historische context. Ook vandaag gaat het om Gods hand in de geschiedenis. Ons volksbestaan is ontstaan vanuit en gecultiveerd door deze overtuiging vanuit de Reformatie. Reanimatie van het wegstervend historisch besef onder ons is van het hoogste belang voor de herleving van het kerkelijk besef in ons land. Wanneer wij de kerk als Gods werk op enigerlei wijze trachten te effectueren of te corrigeren buiten de directe bediening der verzoening om, dan zijn we ten diepste bezig op een doperse wijze dit werk te elimineren.

Deze kerk ontstond en bestaat immers door het Woord alleen. En alleen uit genade en alleen door het geloof ben ik daarvan een levend lidmaat. De kerk is geen statisch, maar een dynamisch begrip. Zij is schepping van het Woord (door de Geest). Alleen door het geloof kunnen we haar belijden. Dit laatste is iets anders dan zien. In De Twaalf Artikelen luidt het dan ook: “Ik geloof een heilige, algemene (d.i. katholieke), christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen...”. Scherp geformuleerd: “ik geloof die kerk...’. Niet: “ik geloof in (N.B) die kerk…”. Dit betekent dat we haar geloven al zien we er soms niets van! Nog scherper geformuleerd: We geloven dus niet in (!) een kerk die door mensen is geformeerd. We geloven alleen de kerk als schepping van het Woord. De Kerk der eeuwen is schepping van het Woord door de Geest. De Kerk van de Hervorming werd opnieuw geschapen door Woord en Geest. Luther heeft die kerk niet gemaakt, deze ontstond nadat Luther geëxcommuniceerd dan wel uitgeworpen werd. Toen heeft Luther gezegd: Waar het Woord is daar is de Kerk. Deze was nu in de plaats gekomen van de valse kerk. Simpel gezegd: omdat het Woord (met Luther) er uitgeworpen werd, ging de kerk mee. Daarna is die ware kerk (de Kerk van de Hervorming) opgesplitst in vele delen. Helaas is het nu zo dat die ene ware Kerk nu in tientallen stukjes is verdeeld. Welnu, we constateren dat de Kerk van de Hervorming thans een gebroken kerk is. Een zondige en schuldige gebrokenheid? Ja! Maar wij kunnen de zaak alleen maar erger maken. Zo gauw mensen een kerk gaan formeren! Alle maakwerk leidt tot breekwerk. Dit moeten wij niet willen, omdat God dit niet wil.

Als verpersoonlijking van de geest van de Reformatie staat de herinnering aan de hervormde Ds. W. L. Tukker in mijn geest gegrift. Een dominee van stijl en statuur. Een aristocratische persoonlijkheid in een priesterlijke verschijning. Nabijheid en distantie wisselden elkaar af en vloeiden in elkaar over. Ik was 29 jaar toen ik vicaris bij hem werd in Groot-Ammers. Mijn mentor was een man van het Woord en van de kerk. Hij had zijn vrienden in vele kerken. En was alom gerespecteerd. Dominee Tukker had een opmerkelijke zalving en een dienovereenkomstig gezag. Weloverwogen waren zijn woorden, nu en dan lichtelijk ‘doorademd’ met een zekere geestelijke ironie. Vooral als hij de ‘gewichtigheid’ van zichzelf of van anderen doorzag. Het geheim van het Woord en van de Kerk van de Reformatie droeg hij met zich mee en droeg hij over aan een navolgend geslacht. Hij gaf het verlossende Woord profetisch door in de kerk met een priesterlijke bewogenheid en een koninklijke waardigheid.

Nu begrijp ik opnieuw wat de impact was van Tukker destijds. Men voelde intuïtief: hier spreekt een man Gods! Met het aura van de Geest van God om hem heen, en door hem heen. De invloed van Ds. W. L. Tukker destijds is dan ook niet gering geweest. Hij zette destijds de lijnen uit voor het hervormd-gereformeerde denken. Hij trok sporen die nog hier en daar zichtbaar zijn. Hij legde het fundament waarop velen later bouwden toen de scheuring in 2004 rakelings aan hen voorbij trok. Ik citeer: “Zult u ook in de strijd tussen de kerken de naam van de kerk hoog houden, en dan bedoel ik niet de kerk, de levende kerk, die zalig wordt, maar ook de kerk als instituut”. Als wij vandaag met deze leer niet sporen, ontsporen wij. Want de ecclesiologie (leer betreffende de kerk) heeft alles van doen met de theologie van de rechtvaardiging van de goddeloze. En dat is – zei Luther – het artikel waarmee de kerk staat of valt. Dát dus, en iets anders niet!




Recensie van 'De vromen zullen U verhogen'
door ds. M. van Kooten


Bij de uitgeverij Om Sions Wil (nu Lumen) verscheen vorig jaar een boek van dr. C.A. van der Sluijs, getiteld ‘De vromen zullen U verhogen’. Ondanks zijn 81 levensjaren wordt hij niet moe bij de voortduur aandacht te vragen voor de prediking. Met name de crisis in de prediking. Net als in vorige publicaties treft ons bij de auteur het heimwee naar het geestelijk leven van weleer dat de schrijver thuis proefde alsmede op Flakkee en bij de eenvoudige christenen die hij mocht ontmoeten in de gemeenten die hij diende. Van der Sluijs schrijft: ‘Ik hoor de vromen van die dagen nog bijna lijfelijk roepen naar God. Om het ene nodige in die dagen en in die tijd. Ze behoefden verder niet zo veel of eigenlijk helemaal niets. Want ‘hier beneden is het niet, ’t ware leven, lieven, loven, is maar waar men Jezus ziet’. Dat waren mensen die wisten dat God soeverein is en wij verdoemelijke zondaren. Onwaardig dat God naar hen om zou zien en toch met het verlangen ‘Als ik dan U heb, o HEER’ mijn! Zou iets anders mijn God zijn?’(Datheen). Daar werd genade echt genade. ‘Het Hooglied en de Psalmen waren voor hen in het bijzonder het hart van de Heilige Schrift’ Ook neemt hij ons mee naar Engeland en Schotland om als het ware als reisgids te wijzen op de plaatsen waar de prediking klonk van de puriteinen  eindigend bij Spurgeon, de ‘last of the Puritans’  en Lloyd Jones, toe genaamd ‘de tweede Spurgeon’. Het is met name deze prediking die hij terecht heilzaam acht voor de gemeente. Bediening der verzoening.  De auteur haalt uit naar evangelisch en reformatorisch waar niet de rechtvaardiging van de goddeloze centraal staat maar de mens en diens ervaring of kenmerken waaruit men zou kunnen concluderen wedergeboren te zijn terwijl de wedergeboorte in de Heilige Schrift met name functioneert in het kader van heiliging als gevolg van rechtvaardiging. Schitterend verwoordt de schrijver dit op bladzijde 61: ‘Men vergeet dat Jezus de wedergeboorte heeft uitgelegd vanuit de nood van de stervende Israëliet in de woestijn, die op een verhoogde koperen slang had te zien- zo zal de stervende mens op Hem zien als de Gekruisigde. Dit behoort tot de oer-geschiedenis van het Jodendom en dat behoorde Nicodemus te weten. Zoals wij behoren te weten dat het kruis behoort tot de oer-geschiedenis van het christendom’

Met name in de evangelische beweging komen we het overwinningsleven tegen. Hoe anders sprak Luther: ‘Onder het kleed der gerechtigheid uit steken nog altijd mijn oude Adamsbenen’ en in diens kielzog Kohlbrugge: ‘Laat ons een goddeloze zijn onder de goddelozen, opdat we gerechtvaardigd worden’.

Krasse, prikkelende uitspraken worden er meerder malen gedaan zoals deze betreffende bepaalde reformatorische mensen die ‘zo goed mogelijk de genade van God tegemoet leven en voorwaarden scheppen om die te ontvangen’: ‘Laat ik vooropstellen dat ik blij ben met onze reformatorische scholen en instellingen. Ik ben er dankbaar voor, maar met vrees en beven. Alles hangt af van de persoon in kwestie die daar dienend bezig is en die daar de genade mag uitdelen. Maar een onbekeerde leraar kan in feite  eigenlijk geen zinnig woord over God en Zijn dienst zeggen. Alles wat zo iemand zegt, is in zekere zin napraten. Dat heeft de duivel ons geleerd. Dan gaat het eigenlijk om een bediening des doods en een  reuk des doods in een doodse bediening’. Gelijk heeft hij.

De evangelischen verwijt hij een aversie tegen de kerk te hebben. ‘Het afgeven op de kerk toont iets van: wij weten het beter en we zijn (!) beter’. ‘De evangelischen belijden de rechtvaardiging, maar ondiep, mensvormig (...) zij laten heel de rechtvaardiging opgaan in: ik geloof in Jezus, ik geloof dat ik nu verzoend ben en een kind van God en nu kan ik met de heiliging beginnen. Dan gaat het goed fout. De Reformatie zegt: de gelovige is tegelijk rechtvaardige en zondaar. Die twee gaan samen op. De heiliging maak ik zelf niet, want ik ga er steeds mee ondersteboven. Ik zal weten uit welke verlorenheid ik verlost ben en nog zál worden’.

Naast de reformatoren en de reeds genoemde Engelse en Schotse predikers alsmede de  Elberfelder prediker Kohlbrugge noemt hij ook namen van hervormde predikanten als I. Kievit en G. Boer die juist de  beleving van de rechtvaardiging van de goddeloze predikten. Hij vraagt zich af hoe inmiddels vijftig jaar na zijn  dood ds. Boer zou terugkijken op de ontwikkelingen in de Gereformeerde Bond waar hij gedurende 1951 tot 1969 bestuurslid van was en zelfs de laatste jaren voorzitter.

De auteur schrijft: ‘In de nieuwe theologie worden de pezen van de reformatorische verzoeningsleer doorgesneden en wordt het kruis alleen het kenprincipe van Gods liefde. Dan is de prediking van de liefde  van God er alleen op uit om wederliefde te wekken. Meer niet. Hier sterft de religie weg. De ontkerstening van ons land neemt toe naarmate deze prediking meer terrein wint. Wie de toorn van God niet ernstig neemt, neemt ook de zonde niet ernstig’.

Daartegenover stelt hij met recht dat het gereformeerde belijden alle vanzelfsprekendheid ontneemt. ‘De mens heeft het verdiend dat God hem in zijn zonde en vervloeking zou hebben laten liggen. Maar God heeft dat niet gewild en niet gedaan, en dat is pure genade. En daarmee vrije of soevereine genade!’

Van harte wil ik het werkje aanbevelen. Sommigen zullen –als ondergetekende- het in één ruk lezen, beter is het dit gedoseerd te doen en vooral te laten bezinken.

(Recensie Ds. M. van Kooten voor De Veluwse Kerkbode)



Verschil Luther en Calvijn in Hyperdordt


Al lezend in Hyperdordt van Dr. G. A. van den Brink valt me op dat de auteur de van huis uit calvinistische kerken bijna uitsluitend benaderd vanuit het lutheranisme. En ik vraag me af of dit fair is en of dit verstandig is. Als zij beticht worden van hypercalvinisme, dan mogen zij verwachten dat dit vergeleken wordt met het calvinisme. En dat zij dan niet geconfronteerd worden met het lutheranisme. Ik vermoed dat dit mede de oorzaak is van de verwarring die momenteel ontstaan is.

Ik wijs op het volgende. Luther is de grondlegger van het lutheranisme en Calvijn is de oprichter van de stroming die calvinisme wordt genoemd. De Zwitser vond gehoor in de Nederlanden. De reformatie sloeg aan in grote delen van Noord-Europa, maar de protestanten vielen al snel uiteen in facties. Terwijl Scandinavië de leer van Luther bleef volgen, kregen de ideeën van de Zwitserse kerkhervormer Johannes Calvijn veel aanhang in de Nederlanden. En dit heeft hij nog altijd.

Calvijn werd in 1509 geboren en was acht jaar oud toen Luther zijn stellingen publiceerde. In 1533 sloot hij zich bij de hervormers aan en in 1536 verscheen zijn belangrijkste werk Institutio Religionis Christianae, waarin hij zijn leerstellingen uiteenzette. Zowel het lutheranisme als het calvinisme is een vorm van het protestants-christelijke geloof, maar er zijn grote verschillen tussen het lutheranisme en het calvinisme. Luther stipuleerde vooral het ‘sola fide’ (alleen door het geloof). Calvijn onderbouwde dit met de predestinatie (voorbestemming of uitverkiezing). Ondertussen was Calvijn een verklaard aanhanger van de vijf ‘sola's’ van de reformatie.

Volgens Calvijn is de mens slechts rechtvaardig voor God door het verzoenende werk van Jezus Christus en kan de mens zelf daar niets aan toe- of afdoen (het ‘sola fide’ door genade alleen). Omdat in deze visie de mens niet bij machte is zich te rechtvaardigen voor God door goede werken, meende Calvijn dat God, vanuit Zijn eeuwig raadsbesluit, reeds van tevoren heeft bepaald wie deze goddelijke rechtvaardiging ten deel zou vallen en wie niet, de uitverkiezingsleer of predestinatie. Dit moet echter wel in de juiste context worden gezien, nl. dat het niet het product is van menselijke speculatie maar een geheim van goddelijke openbaring. Sommigen geloven wel en anderen niet in het evangelie. De leer van de predestinatie heeft als eerste functie uit te leggen waarom sommige mensen wel op het evangelie reageren en anderen niet. Zo vormt het een verklaring voor het individuele karakter van de menselijke reacties op de genade.

Calvijn ontkende, net als mede-reformator Luther en — volgens de protestantse hermeneutiek — kerkvader Augustinus, de mogelijkheid dat zogenoemde goede werken zouden kunnen bijdragen tot verzoening met God. Over de goede werken schreef hij onder andere: Nooit was er enig werk van een godsvruchtig mens, dat niet voor het rechtvaardig oordeel Gods zijn verdoemelijkheid bewees. Bij zijn mening inzake de uitverkiezing, beriep hij zich, wederom evenals Luther en Augustinus, op bepaalde Bijbelse teksten, met name de brieven van de apostel Paulus (bijvoorbeeld de Romeinen 9). Zijn predestinatieleer is hoofdzakelijk gebaseerd op de gedachte dat God zo groots is en de mens zo nietig in vergelijking met God, dat de mens nooit in staat zal zijn daar iets aan toe of af te doen. Naar Calvijns inzicht strekt de gedachte dat Gods voorzienigheid alles regeert, de gelovige tot troost. De mens, zo stelde hij, wordt niet geregeerd door het lot, maar door de goede God. Opgemerkt moet worden dat Calvijn en zijn aanhangers niet dachten dat de predestinatie gevolgen had voor het handelen van de mens, het was niet de bedoeling dat men leefde alsof er geen gevolgen te vrezen waren. De mens bleef dus uiteindelijk wel verantwoordelijk voor zijn eigen daden.

De door Calvijn gesystematiseerde leer van de rechtvaardiging door alleen het geloof en de leer van de uitverkiezing is de hoeksteen geworden van de naar hem genoemde calvinistische of gereformeerde theologie. In diverse belijdenisgeschriften van allerlei kerken van deze richting is deze leer daarom terug te vinden en vormt zij de basis daarvan (bijvoorbeeld de Drie Formulieren van Enigheid). Wel is in de loop der eeuwen de uitverkiezingsleer in grote delen van deze kerkelijke richting afgezwakt of zelfs (min of meer) afgeschreven, maar in bepaalde orthodox-gereformeerde kerken hangt men (in bepaalde mate) deze leer nog steeds aan.

Welnu, deze Calvijn had grote invloed op de gereformeerde theologie, dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de Synode van Dordrecht.

De remonstranten ontleenden hun naam aan de door hen opgestelde en ingediende Remonstrantie (verweerschrift) in1610. In de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten belijdt Dordt daarentegen, dat het geloof niet de oorzaak, maar de vrucht is van Gods eeuwig besluit! De grond van de zaligheid ligt niet in de mens maar in God!

Het verschil met het calvinisme lijkt dermate onooglijk klein, dat het bij de eerste oogopslag doorgaans niet onmiddellijk ontdekt wordt. Wat te denken van de volgende formulering in de Remonstrantie: (verkort weergegeven) “Wij geloven, dat God … eer ’s werelds grond gelegd werd, besloten heeft … diegenen zalig te maken, die … in Zijn Zoon Jezus Christus geloven…”. Wie heeft God dus besloten zalig te maken? Zij, die geloven! Het geloven krijgt hier als voorwaarde een eigenwaarde. Geloven verwordt hier van een gave tot een opgave!

Dordt belijdt het geloof nadrukkelijk als een genadegave van God. De Vijf Artikelen tegen Remonstranten vormen één grote onderstreping van het genadekarakter van het geloof!

In Hyperdordt accentueert Dr. G. A. van den Brink aanhoudend de nadruk van Luther op het geloof tegenover al of niet ontspoorde calvinistische kerken, maar Dordt werd voornamelijk gestempeld door Calvijn. Nu vraag ik me toch af. Waar schuilt nu eigenlijk de verwarring?!

Luther en Calvijn vertegenwoordigen beiden de Reformatie van de kerk in de 16de eeuw, maar er blijven wezenlijke accentverschillen met name voor de kerk in de context van de 21e eeuw.



 

 

              Rechtvaardiging en heiliging vandaag door elkaar gehaald


Rechtvaardiging en heiliging behoren bij elkaar. Ondertussen wordt de bekende uitspraak van de Reformatie ‘tegelijk rechtvaardige en tegelijk zondaar’ nauwelijks meer verstaan.

En opnieuw steken allerlei vormen van het oude doperdom de kop op. Op een heel subtiele wijze worden rechtvaardiging en heiliging weer uit elkaar gehaald, zoals destijds bij Rome en de Dopersen, de beide fronten waarop de Reformatie streed. Fronten die vandaag weer uiterst actueel zijn. Het kenmerkende voor het hedendaagse ‘doperdom’ is dat men het, evenals destijds, opneemt voor de heiliging. De rechtvaardiging, ja! Maar de heiliging is er óók nog! Alsof beide geen organische eenheid vormen, en alsof dat niet bedoeld werd met de reformatorische tweeslag: ‘tegelijk rechtvaardige en tegelijk zondaar’. Men kon zich ten aanzien van een herleving van het gemeenteleven beter druk maken om het rechte verstaan en beleven van de rechtvaardiging. Het leerstuk, waarmee de Kerk staat of valt, naar een woord van Luther. Ik vrees dat de kerk met rasse schreden wordt teruggevoerd in de slavernij van het diensthuis van de Wet. En men spreekt dan van de eenzijdige kruistheologie in het lutherse denken, die er toe geleid zou hebben dat de ervaring van de recht - scheppende  gerechtigheid van God werd versmald tot zondevergeving. En zo gezien is iemand dan niet rechtvaardig als zijn schuld is vergeven, maar pas als zo iemand herboren is tot nieuw leven uit de Geest van de opstanding. Alsof dit uit elkaar te halen zou zijn. Hier blijkt het aperte onbegrip van de  wedergeboorte-theologie als ze wordt losgemaakt uit het kader van de theologie van de rechtvaardiging van de goddeloze. Dat hier sprake is van een wezenlijke misvatting blijkt daaruit, dat men stelt dat het leven van de rechtvaardiging uit meer dan alleen permanente op zichzelf gerichte boete bestaat. Alsof de doorgaande boete in het leven van een christen, waar Calvijn van spreekt in zijn Institutie, alleen gericht zou zijn op zichzelf  en niet tegelijkertijd op God.  Bij hem gaan zelfkennis en Godskennis altijd samen. En aldus vormen zij bij Calvijn het stramien waarop de christologische tweeslag ‘tegelijk rechtvaardige en tegelijk zondaar’ is geborduurd. Men moet niet met een karikatuur aan de haal gaan om zijn gelijk te krijgen of te bewijzen.

In feite gaat dit hedendaagse accentueren van de heiliging altijd ten koste van de rechtvaardiging, van welke laatste men zelf een karikatuur maakt zonder het te weten of te willen weten. Gearriveerdheid in de theologie en in de gemeente is het gevolg. En men weet kennelijk niet meer dat Christus Jezus ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking (!), en verlossing (1 Kor. 1 : 30). Deze begrippen zijn geen losse bestanddelen van het heil, maar vormen een wezenlijke eenheid. Met dien verstande, dat als het ene er niet is, het andere er uiteraard ook niet is.

Blijkbaar wordt de rechtvaardiging van de goddeloze bedoeld, maar er is ook nog de heiliging! Deze nevenschikking, die in de breedte van onze gemeenten gehuldigd wordt, is het bewijs van een wezenlijk misverstaan van een en ander. Men is met God verzoend en nu de heiliging! Maar wie met het eerste klaar is, heeft het wezenlijk nooit verstaan. De heiliging daarentegen is integraal verweven met de rechtvaardiging in het wonder van zalig worden. Daarbuiten houdt ze de 'schijn' op.

Wie steeds nieuwe dingen ontdekt ten aanzien van de heiliging, 'hoort' deze uit de mond van de steeds opnieuw metterdaad rechtvaardigende en vrijsprekende God. En anders houdt men zich bezig met een kleurige zeepbel, die binnen de kortste keren uit elkaar spat. Men bedriegt zich zo graag voor een tijdje. De zogenaamde heiliging, het 'speeltje' van de tijdgelovige. Men schijnt er zich zelfs niet meer van bewust te zijn dat dit alles niet meer strookt met de wezenlijke boodschap van de Reformatie waaruit de werken of onze daden organisch opkomen vanuit een levend geloof. Het lijkt allemaal heel wat, maar als het er echt op aan komt dan is het hoogst waarschijnlijk allemaal helemaal niks. Althans gemeten aan de Reformatie in de traditie van de Kerk der eeuwen.

Men beseft niet meer dat een en ander vaak op arminiaanse leest is geschoeid. Men kent de geschiedenis van de kerk niet meer. En wat niet weet wat niet deert. Laat staan dat God daarin wordt geëerd. En daarin is het bevindelijke leven niet uit en met God.

Hier en daar en overal rijzen ‘sing-inns’ als paddestoelen uit de grond. Zonder dat men het beseft gaan ze functioneren als alternatieve kerkdiensten of evangelische gemeenten in wording. Het geeft op zijn minst te denken dat we als ouderen onze jongeren in deze zaken geen enkele leiding meer weten te geven. De sfeer wordt ondertussen alles bepalend. Voor Calvijn ging het om Gods eer. Maar sfeer en eer worden al te gemakkelijk en al te gauw geduid als zijnde hetzelfde. Vaak knielen we voor onze jongeren in de vurige wens hen voor de kerk te behouden. En de uitdrukkelijke wens zo veel mogelijk voor de jeugd te preken moet vaak onze eigen leegheid en verlegenheid bedekken. We hebben kerkbreed en gemeentebreed ontdekking nodig vanuit een hernieuwde bediening der verzoening. Zo niet, dan hebben wij geen dageraad!

              





De dwaling van de ‘algemene verzoening’ weerlegd


Ik constateer dat er vaak enkele dingen over het hoofd worden gezien. Zo wordt er geen rekening gehouden met het verschil tussen aanbod en plaatsvervanging. Evenmin is er aandacht voor de verschillende betekenissen die het woord ‘voor’ in Mattheüs 20:28 en 1 Timotheüs 2:6 kan hebben (Mt 20:28; 1Tm 2:6). Ook de vertaling van 1 Johannes 2:2 in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, die in het stuk wordt geciteerd, is niet juist (1Jh 2:2). Deze dingen bij elkaar genomen, kan ik me voorstellen dat je tot een aanvaarding en verdediging van de ‘algemene verzoening’ komt.


Spreken zoals de Schrift spreekt.

Maar deze leer is niet in overeenstemming met de Schrift. Ze is zelfs een ernstige dwaling aangaande het werk van Christus. Ik neem aan dat je je dat niet bewust bent, maar dat neemt het feit niet weg. Om je de ernst van de dwaling te laten inzien, wil ik je (en ook de anderen) graag uitleggen wat de Schrift leert.

Het is belangrijk ons aan de uitspraken van de Schrift te houden. Het hoeft niet verkeerd te zijn bepaalde waarheden of gedachten met bepaalde termen wat nader te duiden. Als die benamingen er echter toe leiden dat de Schrift met betrekking tot die waarheid geweld wordt aangedaan, moeten we snel terug naar het taalgebruik van de Schrift. Dat geldt zeker voor de verzoening.

In dit geval moeten we vaststellen dat als de Schrift over verzoening spreekt, dit nergens gebeurt met gebruikmaking van bijvoeglijke naamwoorden. De Schrift spreekt nergens over ‘beperkte verzoening’ en ook nergens over ‘algemene verzoening’. Door zich af te zetten tegen de, inderdaad, verkeerde leer van de ‘beperkte’ verzoening, schiet de schrijver van het stuk door en vervalt in een andere dwaling, die van de ‘algemene’ verzoening.

Wat de Schrift doet, is spreken over de verzoening. Als je de Schrift onderzoekt – en dat wil ik graag in deze reactie doen – om de betekenis van de verzoening te leren kennen, ontdek je dat er aan de verzoening twee aspecten verbonden zijn. Die twee aspecten zijn de verzoening van de zonden en de verzoening van de wereld. Ik zal dat aantonen.

Geoordeeld naar de werken, niet vanwege ongeloof

Om te beginnen staat nergens in de Schrift dat Christus de zonden van alle mensen heeft gedragen. Integendeel. Allen die niet geloven, zullen zelf het oordeel over hun zonden dragen. Dat staat duidelijk in het boek Openbaring. We lezen:
“En ik zag de doden, de groten en de kleinen, voor de troon staan; en er werden boeken geopend. En een ander boek werd geopend, namelijk dat van het leven. En de doden werden geoordeeld volgens wat in de boeken geschreven, naar hun werken. En de zee gaf de doden die in haar waren, en de dood en de hades gaven de doden die in hen waren, en zij werden geoordeeld, ieder naar zijn werken” (Op 20:12-13).

Hier lees je in woorden die niet voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn dat de mens verloren gaat om zijn zonden, zijn zondige werken – dit wordt hier twee keer uitdrukkelijk genoemd – en niet alleen omdat hij niet gelooft, of de aangeboden behoudenis niet aanneemt, of hoe je het afslaan van de oproep tot bekering ook maar noemt. Als je deze eenvoudige woorden uit Openbaring 20 gelooft, kun je niet volhouden dat de Heere Jezus het oordeel over de zonden van alle mensen heeft gedragen.


Zonden worden niet twee keer geoordeeld

Als het waar zou zijn dat de Heere Jezus de zonden van alle mensen heeft gedragen en Hij daarvoor geoordeeld is, zal God die zonden niet nog een keer aan iemand toerekenen. God oordeelt zonden slechts één keer: óf Christus heeft het oordeel erover gedragen, óf de mens draagt zelf het oordeel erover. God is namelijk rechtvaardig. Je zult dat niet zo bedoelen, maar in werkelijkheid verklaar je God tot een onrechtvaardig God en beschuldigt Hem van onrechtvaardig handelen. Je stelt namelijk enerzijds dat Hij Christus heeft geoordeeld voor de zonden van alle mensen, terwijl je anderzijds stelt dat iemand toch nog vanwege zijn zonden verloren gaat als hij het aanbod van genade afwijst en dat hij als gevolg daarvan toch zelf nog voor zijn zonden het oordeel moet ondergaan.

Het is ook volledig in strijd met de betekenis van de verzoening. Als de zonden verzoend zijn, komt God er niet meer op terug. Hij denkt er niet meer aan, Hij ziet ze niet meer, want door het bloed van Jezus Christus zijn de zonden weggewassen en is de zondaar vrij verklaard van schuld en straf. Als je echter zegt dat iemand, nadat zijn zonden verzoend zijn, toch nog om zijn zonden wordt geoordeeld als hij niet gelooft, laat je God terugkomen op Zijn Woord. God zegt, volgens jou, dat de zonden verzoend zijn, maar dat blijkt toch niet zo te zijn als iemand het aanbod van genade afwijst. Dat is Woordbreuk! Ook onder mensen is woordbreuk verwerpelijk. Zie je wat een oneer God met de dwaling van de ‘algemene verzoening’ wordt aangedaan?


Sterven in uw zonden

Mij is nog een vers opgevallen dat onderstreept dat een mens om zijn zonden verloren gaat en dat die zonden worden geoordeeld in de persoon die ze heeft begaan:
“Ik heb u dan gezegd, dat u in uw zonden zult sterven; want als u niet gelooft dat Ik het ben, zult u in uw zonden sterven” (Jh 8:24).

Als de zonden van alle mensen verzoend zijn omdat Christus daarvoor het oordeel zou hebben ondergaan, kan geen mens meer in zijn zonden sterven. Als je dit vers leest zoals het er staat, is het werkelijk onmogelijk hier te spreken over zonden die al verzoend zouden zijn. De zonden liggen als schuld, dus onverzoend, op ieder mens die niet gelooft in Christus als de Zoon van God!


De toorn van God blijft op de zondaar

Een vers dat aantoont dat er van de verzoening van de wereld, in de zin van alle mensen, geen sprake kan zijn, is het volgende:
“Toorn van God wordt van de hemel geopenbaard over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen” (Rm 1:18).

Is er in dit vers iets wat erop wijst dat de wereld al verzoend is? Er is hier geen sprake van verzoening, maar van toorn en dat in het heden, in de tegenwoordige tijd. Daarom staat er ook met betrekking tot de enkeling:
“Wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem” (Jh 3:36).

Hier staat dat de toorn op hem “blijft”! Die toorn was er dus al en wel vanwege de boze werken (Jh 3:19). Dat deze toorn “blijft”, bewijst dat er van een verzoening van onbekeerde mensen geen sprake kan zijn. Deze mensen zijn verloren en gaan verloren en dat voor eeuwig, vanwege hun onverzoende, boze werken, als ze Christus niet aanvaarden. Alleen mensen die Christus aanvaarden, worden verzoend.


Oppervlakkig zondebesef

Om bevrijd te worden van het rechtvaardig oordeel van God over de zonden is het van groot belang dat zonden worden beleden:
“Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (1Jh 1:9).

De ‘algemene verzoening’ werkt een zeer oppervlakkig zondebesef in de hand. Christus heeft immers je zonden al gedragen? Je hoeft het alleen maar aan te nemen, je hoeft het alleen maar te geloven. De noodzaak van belijdenis en berouw verdwijnen heel gemakkelijk naar de achtergrond.

Een verzoening voor de hele wereld

Laten we nu eens kijken naar het tweede aspect, de verzoening van de wereld. We beginnen met de vertaling van 1 Johannes 2:2 (1Jh 2:2). Zowel de aanhangers van de ‘algemene verzoening’ als die van de ‘alverzoening’ menen daarin een krachtig argument voor hun dwaling resp. dwaalleer te hebben. Ook in het stuk dat je stuurde, is het een pijler van formaat waarop de ‘algemene verzoening’ steunt. Naar deze tekst wordt regelmatig verwezen. Hij wordt zelfs onder ‘Conclusie’, samen met de tekst uit 1 Timotheüs 2:6 (1Tm 2:6), als de ontegensprekelijke tekst ter verdediging van deze dwaling aangevoerd. Als je deze ‘pijler’ wegneemt, houd je niet veel over, om niet te zeggen niets.

Laten we enkele Nederlandse vertalingen naast elkaar zetten. Het NBG vertaalt:
“En Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld.”

Dit is de tekst die wordt aangehaald in het stuk dat je opstuurde. In de HSV luidt dit vers:
“En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor [de zonden] van de hele wereld.”

Zo vertaalt ook de SV dit vers. Als je de vertaling van het NBG enerzijds en die van de SV en de HSV anderzijds met elkaar vergelijkt, zie je een belangrijk verschil. In de SV en de HSV zie je dat de woorden ‘de zonden’ cursief gedrukt staan. (Door mij worden ze hier tussen vierkante haken [ ] geplaatst, omdat ik de hele tekst cursief weergeef.) Dit cursief plaatsen in de SV en in de HSV wil zeggen dat deze woorden niet in de grondtekst staan. Die woorden zijn een invoeging van de vertalers die zij nodig hebben geacht omdat volgens hen anders de tekst niet goed begrepen zou worden.


‘Algemene verzoening’ opstap naar ‘alverzoening’.

Even tussendoor een opmerking over het verband tussen de ‘algemene verzoening’ en de ‘alverzoening’. In zijn uiteindelijke consequentie betekent de stelling dat Christus de zonden van de hele wereld heeft verzoend dat je bij de ‘alverzoening’ uitkomt, met zelfs de redding van de duivel en zijn engelen. Zover gaat de ‘algemene verzoening’ weliswaar niet, maar de ‘algemene verzoening’ zet de deur toch wel wijd open voor de ‘alverzoening’. Het is nog even doorredeneren en je vervalt tot ‘alverzoening’. En als jij dat misschien niet doet, dan bestaat toch de kans dat je iemand die jouw lering over de ‘algemene verzoening’ wel aanspreekt, wel op die weg brengt.

Door omstandigheden heb ik een tijdje geleden eerst een lang telefoongesprek en daarna een uitvoerige correspondentie gevoerd met een aanhanger van de ‘alverzoening’. Nu ik me verdiep in de ´algemene verzoening´, vallen de overeenkomsten me sterk op. Meerdere teksten die door jou worden aangevoerd om de ‘algemene verzoening’ te ‘bewijzen’, worden door de aanhanger van de ‘alverzoening’ gebruikt om de leer van ‘alverzoening’ te ‘bewijzen’. Het gaat dan om die teksten die moeten ‘bewijzen’ dat Christus de zonden van alle mensen heeft gedragen. Dat is zeer verontrustend en maakt mijn zorg om de dwaling van de ´algemene verzoening´ nog groter.


Onze zonden

Nu terug naar 1 Johannes 2:2. De vertaling moet luiden zoals die staat in de TELOS-vertaling:
“En Hij is [het] zoenoffer voor onze zonden; en niet voor onze [zonden] alleen, maar voor de hele wereld” (1Jh 2:2).

Johannes zegt dus beslist niet dat Christus de zonden van de hele wereld heeft verzoend. Daarmee is de enige zogenaamde bewijstekst vervallen die over het verzoenen van de zonden van alle mensen zou gaan. Er staat nergens in de Bijbel dat de Heere Jezus voor de zonden van alle mensen is gestorven. Dat is een belangrijk gegeven om te bedenken en vast te houden.

Wat zegt Johannes dan wel in dit vers? In de eerste plaats dat Hij, Christus, “een verzoening voor onze [zonden]” is. Wie zijn die “onze”? Dat zijn de kinderen van God aan wie hij deze brief schrijft en bij wie hij zichzelf insluit. In bijna alle teksten in het Nieuwe Testament die over verzoening gaan, komt het woord ‘u’ of ‘ons’ of ‘wij’ voor. Dat betekent dat het verband waarin over verzoening wordt gesproken steeds te maken heeft met bekeerde en tot geloof gekomen mensen. Er zijn enkele Schriftplaatsen waar dat niet gebeurt (Rm 11:15; 2Ko 5:19; Ko 1:19; 1Jh 2:2b). Op enkele hiervan kom ik verderop terug.


Aanbod en plaatsvervanging

In het tweede deel van 1 Johannes 2:2 gaat het erover dat Hij het zoenoffer is “voor de hele wereld” (1Jh 2:2). Hier staat dus niet, nog een keer gezegd en lees het nog een keer goed, voor de zonden van de hele wereld. In dit deel van het vers komt, wat ik aan het begin noemde, het belangrijke verschil tussen aanbod en plaatsvervanging aan de orde. Dit verschil komt in de Schrift duidelijk naar voren als je kijkt naar het andere punt dat ik noemde: de betekenis van het woord ‘voor’. Twee teksten bewijzen dat. Ik onderstreep weer de uitdrukkingen die van belang zijn:
“Zoals de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven tot een losprijs voor velen” (Mt 20:28).
“Christus Jezus, Die Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen” (1Tm 2:6).

Ook zonder dat ik het onderstreept zou hebben, zou het de oplettende lezer opgevallen zijn dat er in Mattheüs 20 sprake is van “voor velen” en in 1 Timotheüs 2 van “voor allen”. Dat moet al te denken geven. In het stuk dat je hebt gestuurd, wordt over dit verschil wel een beetje nonchalant gedaan en gemakkelijk mee afgerekend. Er wordt nauwelijks op ingegaan. Toch staat het zo in Schrift. Er worden niet voor niets twee verschillende woorden gebruikt. Je moet in dergelijke gevallen uitgaan van twee verschillende of in elk geval onderscheiden betekenissen. Als in een bepaald geval “velen” en “allen” hetzelfde betekenen, zal dat uit het verband moeten worden aangetoond. Nader onderzoek van de geciteerde teksten toont duidelijk aan dat in die teksten “velen” en “allen” bepaald niet hetzelfde betekenen.

De kracht van het verschil tussen het “voor velen” en “voor allen” zit hem in het woord “voor”. Je kunt dat in het Nederlands niet zien, maar in de grondtekst, dat is in het Grieks, worden twee verschillende woorden gebruikt. Ik ken geen Grieks, maar ik heb het nagekeken in een Grieks-Engelse vertaling. In Mattheüs 20:28 staat in het Grieks het woord anti, dat betekent ‘in de plaats van’. In 1 Timotheüs 2:6 staat in het Grieks het woord huper, dat betekent ‘zich uitstrekkend tot’. De voetnoot in de Telosvertaling bij het woord “voor” in Mattheüs 20:28 geeft dit helder aan. Daar staat het volgende:

D.i. ‘in de plaats van’; het door ‘voor’ vertaalde Gr. Woord in bijv. 1 Timotheüs 2:6 betekent: ‘zich uitstrekkend tot’, in de zin van een aanbod. [Einde citaat]

Voor de zekerheid heb ik Dr. Gerard Kramer er nog eens naar gevraagd. Hij heeft meegewerkt aan de Telosvertaling. Hij antwoordde:

… ‘huper’ in 1Tm2:6 [kan] naast de in de noot gegeven betekenissen ‘zich uitstrekkend tot’, in de zin van een aanbod, hier zeker de betekenis hebben van ‘ten behoeve van’. Maar dat gaat veel minder ver dan ‘in plaats van’. Natuurlijk was de reikwijdte van het offer van de Heere groot genoeg dat Hij in principe alle zonden van iedereen (‘allen’) had kunnen verzoenen, als allen hun zonden ook beleden hadden. Maar het plaatsvervangend lijden heeft slechts daadwerkelijk plaatsgevonden voor - in de zin van in plaats van - de mensen die hun zonden beleden hebben. En dat zijn helaas niet allen, maar velen. Deze velen zullen daarom, zoals je terecht zegt, gelukkig niet in hun zonden sterven. [Einde citaat]

In het stuk dat je stuurde, wordt dit onderscheid genegeerd. Ik citeer even een zin, waaruit dat blijkt:

Het evangelie wordt aan iedereen aangeboden. Dat aanbod zou niet eerlijk zijn als er niet voor alle mensen was betaald. (Einde citaat; curs. van mij, GdK)

De eerste zin is juist. De tweede zin is een dwaling als gevolg van menselijk redeneren. Kijk nog eens naar de beide citaten uit het Woord van God (Mt 20:28 en 1Tm 2:4). Die citaten maken voor iedere lezer duidelijk dat er verschil is tussen plaatsvervanging en aanbod en dat zij dus niet hetzelfde zijn. Dit heeft niet te maken met een bepaalde denkrichting of traditie maar met eenvoudig lezen wat er staat. Ik verwijs nog een keer naar wat ik eerder heb geschreven: óf de Heere Jezus heeft betaald voor elke zonde van ieder die gelooft, óf de ongelovige moet voor elk van zijn eigen zonden betalen en boeten. Dat is in overeenstemming met Gods rechtvaardig handelen en met de Schrift.


Verzoening van de wereld

Een andere belangrijke tekst in verbinding met het aanbod van de verzoening staat in 2 Korinthiërs 5 (2Ko 5:19). Deze tekst wordt ook in het stuk genoemd. In samenhang daarmee ga ik ook nog in op enkele andere teksten die in het stuk worden genoemd. De bijbeltekst wordt goed weergegeven, maar in de verklaring direct eronder blijkt dat de tekst verkeerd wordt uitgelegd. In het vers ervoor staat dat “God ons met Zichzelf heeft verzoend door Christus” (2Ko 5:18). Het woord “ons” dat hier staat, betreft echt alleen de gelovigen, zij die in Christus een nieuwe schepping zijn, zoals in het vers ervoor staat. Daarop volgt “dat God in Christus de wereld met zichzelf verzoenend was” (2Ko 5:19). In het stuk volgt dan de uitleg:

Hier staat dat God in Christus de wereld met zichzelf heeft verzoend. [Einde citaat]

Je hoeft niet veel verstand van de Nederlandse taal te hebben om te zien dat, als je de bijbeltekst met de uitleg (kun je dit wel uitleg noemen?) vergelijkt, er toch verschil is. De betekenis van de tekst is namelijk als volgt.

Toen Christus in de wereld was, was dat het bewijs dat God de wereld met Zichzelf wilde verzoenen. Door Zijn Zoon te zenden verklaarde God Zijn wens tot verzoening van de wereld met Zichzelf. De verzoening zelf zou alleen kunnen plaatsvinden door het werk van de Heere Jezus op het kruis. Hij kwam ter verzoening en niet om de mensen hun overtredingen toe te rekenen en met de wereld af te rekenen. De Heere Jezus zei het immers:
“God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou oordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden” (Jh 3:17).

Maar wat is er gebeurd. De wereld heeft Hem niet gekend en Hem verworpen. Daarom is de verzoening van de wereld nog toekomstig.

Wat voor de verzoening van de wereld nodig is, heeft de Heere Jezus als het Lam van God al volbracht in Zijn werk op het kruis van Golgotha (Jh 1:29). Als daar staat: “Zie het Lam van God Dat de zonde van de wereld wegneemt” wil dat zeggen: ´Zie het Lam van God Dat het zal doen.´ Waarom is het nodig dat de zonde van de wereld wordt weggenomen? Omdat “de hele wereld in het boze ligt” (1Jh 5:19), ze is erin ondergedompeld. Dat is vanwege de zonde die er ingang heeft gevonden. De zonde heeft de hele schepping aangetast en in al haar aspecten bedorven.

Door de aanwezigheid van de zonde, waarvan het duidelijkste en grootste bewijs de verwerping van en de moord op de Zoon van God is, is de wereld een gebied geworden dat moet worden gereinigd en verzoend. De wereld is sinds de zondeval het instrument in de handen van de satan waarmee hij God op talloze manieren oneer aandoet. Zoals gezegd, is het duidelijkste en grootste bewijs daarvan geleverd toen de wereld de Zoon van God verwierp en vermoordde. Tegelijk heeft God die grootste van alle misdaden gebruikt om de basis te leggen voor de uitvoering van Zijn plan. Op grond van het werk van de Heere Jezus zal het heelal gezuiverd worden van alles wat aan de zonde herinnert.

Een voorbeeld dat iemand eens gebruikte op een conferentie waar ik was, kan dat illustreren. We waren in een kerk met zo’n driehonderd personen bijeen. Stel je voor, zei de spreker, dat iemand de kerk zou binnenkomen en met een machinegeweer een bloedbad zou aanrichten. Denkt u dat als enkele overlevenden morgen hier zouden komen, zij deze kerk niet met heel andere ogen zouden bezien? Zou er geen huiver zijn? Zelfs al zouden alle lichamen weggedragen zijn en alle bloedsporen uitgewist zijn, dan nog is het voor hen een terrein geworden dat je alleen met huiver kunt betreden.

Zo is het nu nog met de wereld en de schepping. De vloek ligt er nog over. Maar het werk dat nodig is om de vloek en ook de huiver over wat er is gebeurd en nog dagelijks gebeurt weg te nemen, is volbracht. Alle dingen worden verzoend met God, dat wil zeggen volledig met Hem in overeenstemming gebracht. Alles zal gezuiverd worden van de zonde en de aantasting door de zonde. Alles wat met de zonde te maken heeft, zal dan in de hel zijn. Er is zelfs geen gedachtenis meer aan wat vroeger is gebeurd (vgl. Js 65:17). Dan zal alles zijn zoals God het heeft gewenst en in Zijn raad heeft vastgelegd. In alles zal Hij gezien en verheerlijkt worden. Dit is de situatie waarvan geschreven staat dat God “alles in allen zal zijn” (1Ko 15:28). In dit geweldige resultaat zie je de kracht van de verzoening, straks voor de schepping. En die kracht is nu voor de gelovige een feit, vanwege de verzoening die al zijn deel is.


Zonde en zonden

Het is bij Johannes 1:29 net als in 1 Johannes 2:2 belangrijk om goed te lezen wat er staat (Jh 1:29; 1Jh 2:2). Er staat: de zonde en niet: de zonden. Het verschil betreft hier niet het verschil tussen enkelvoud en meervoud, maar tussen de zonde als boze macht die in de wereld is gekomen, en de zonden als daden die uit die boze macht, dat is de boze natuur in ons, voortkomen. Dit belangrijke onderscheid tussen zonde en zonden vind je in de brief aan de Romeinen. Het voert te ver om daar uitvoerig op in te gaan. Ik raad je aan die brief eens aandachtig en biddend te lezen en te bestuderen.


Twee aspecten van verzoening

In elk geval zijn met dit verschil tussen zonde en zonden ook de twee aspecten van de verzoening verbonden: de verzoening van de wereld (die verzoening is nog toekomstig) en de verzoening van de gelovigen (en die is nu al een feit). Dit vind je in het eerste hoofdstuk van de brief aan de Kolossenzen. Kolossenzen 1:20 spreekt, net als Johannes 1:29, over de toekomstige verzoening van de wereld (Ko 1:20; Jh 1:29) . Maar de volgende verzen in Kolossenzen 1 laten zien dat de verzoening nu al geldt voor allen die de Heere Jezus hebben aangenomen. Vanwege het belang van het onderwerp wil ik ook dit gedeelte met je doornemen.

Eerst het citaat:
“Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen en door Hem alle dingen tot Zichzelf te verzoenen, na vrede gemaakt te hebben door het bloed van Zijn kruis, <door Hem,> hetzij de dingen op de aarde, hetzij de dingen in de hemelen. En u, die er vroeger vreemd aan was en vijandig gezind was door uw boze werken, heeft Hij echter nu verzoend in het lichaam van Zijn vlees door de dood, om u heilig, onberispelijk en onstraffelijk voor Zich te stellen” (Ko 1:19-22).

Verzoening van alle dingen

We lezen in deze verzen eerst over de verzoening van “alle dingen” (niet: alle mensen!), dus van de schepping, dat is het geschapene. Belangwekkend hierbij is, dat het woord ‘alle’ in ‘alle dingen’ in het Grieks een onzijdige vorm heeft en dus niet mannelijk of vrouwelijk is en dus niet op personen betrekking kan hebben.

Verzoening is het tot stand brengen van een verhouding van vrede waar eerst vijandschap was (Rm 5:10). Door de zonde is er vijandschap ontstaan tussen de mens en God. In zijn zonde heeft de mens de schepping met zich meegesleept. De schepping staat nu nog onder de heerschappij van de satan, die “de overste van deze wereld” wordt genoemd (Jh 12:31). De Heer Jezus heeft door Zijn werk op het kruis satans macht verbroken. De zonde zal van de wereld worden weggenomen op grond van dat eens voor altijd volbrachte werk (Jh 1:29).

De gevolgen van Zijn werk voor de schepping zullen we zien als de Heere Jezus Zijn heerschappij openlijk zal uitoefenen in het vrederijk. Het volle resultaat zullen we zien als alle dingen nieuw zijn met “nieuwe hemelen en een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont” (2Pt 3:13). Voor God en voor het geloof heeft Hij die heerschappij nu al (Mt 28:18; Hb 2:8-9). God heeft Hem verheerlijkt aan Zijn rechterhand, omdat Hij God heeft verheerlijkt (Jh 13:31-32).

Het aspect van de verzoening van de wereld heeft vooral met de verheerlijking van God te maken. God is door de aanwezigheid van de zonde als macht, die door de mens in de wereld is gekomen, vreselijk onteerd. Maar nu is er een Mens geweest op aarde Die volkomen aan Gods wil heeft beantwoord en door Zijn dood God de eer heeft teruggegeven. Hij heeft God door Zijn bloed de rechtvaardige grondslag gegeven om al Zijn plannen met de schepping te vervullen. Door het werk op het kruis heeft de Heere Jezus de basis gelegd om de zonde af te schaffen en uit de schepping weg te doen (Hb 9:26).

Omdat alles is weggenomen wat storing veroorzaakte, kan er vrede komen. Die vrede is gemaakt op het kruis en zal in het vrederijk en in de eeuwigheid genoten worden. Het wordt de verademing van alles wat nu zucht (Rm 8:22) onder de boze, verderfbewerkende macht van de zonde onder de regie van de satan. De vrede is gebaseerd op “het bloed van Zijn kruis”, dat is het kruis van Christus. Op het kruis stortte de Heer Jezus Zijn bloed. Omdat dit het bloed van het vlekkeloos en onbesmet Lam is, door Petrus “kostbaar bloed” genoemd (1Pt 1:19), is deze basis onaantastbaar en behoudt eeuwig zijn waarde.

Je kunt het zo zeggen, dat de basis van de verzoening gelegd is door het bloed van de Heer Jezus. Het resultaat van de verzoening met God van de dingen op aarde en in de hemel is nog toekomstig. Met de verzoening van alle dingen wordt heel duidelijk niet de verzoening van onbekeerde mensen bedoeld, ook niet van de satan en zijn demonen. Zij worden niet verzoend, maar onderworpen aan Christus (Fp 2:10). Het gaat om de “dingen” op de aarde en in de hemelen, dat wil zeggen de stoffelijke wereld.


Verzoening van de gelovige

De verzoening van alle dingen laat nog even op zich wachten. Wel zijn er mensen die al verzoend zijn. Dat zijn allen die in het geloof hun hand hebben gelegd op het offer van Christus waarbij Hij Zijn bloed heeft gestort, waardoor hun zonden zijn verzoend. Voordat iemand gelooft, staat hij buiten de verzoening, hij is er vreemd aan, hij is de verzoening zelfs vijandig gezind. Dat komt tot uitdrukking in de boze werken die hij doet.

Om iemand te kunnen verzoenen moest de Heere Jezus Mens worden. Hij heeft “in het lichaam van Zijn vlees” de zonden gedragen van ieder die gelooft (1Pt 2:24). Ook daar is sprake van “onze” zonden, dat zijn de zonden van de gelovigen. Het gaat daar niet over de zonden van alle mensen. De tekst biedt geen enkele ruimte om erin te lezen dat het over de zonden van alle mensen zou gaan. De dood van Christus is het zekere bewijs dat Hij Gods oordeel over de zonden van de gelovige kreeg. De dood is namelijk “het loon van de zonde” (Rm 6:23). Tegelijk vond echter verzoening plaats door de dood van Christus. Wij zijn “met God verzoend door de dood van Zijn Zoon” (Rm 5:10). Hier weer dat “wij”, dat zijn de gelovigen.

De dood van de Zoon van God is de zekere grondslag waarop de verzoening rust. Het gevolg is dat de gelovige in de gunst van God staat. God ziet hem als heilig, dat wil zeggen: volmaakt in Zijn oog. Er kan niets meer op hem worden aangemerkt. Er kan geen enkele aanklacht tegen hem worden ingebracht die enige kans van slagen heeft. God, mensen en de satan kunnen niets vinden waarop een vinger gelegd kan worden. De dood van Christus heeft in alles voorzien. Christus plaatst de gelovige, als het volmaakte resultaat van Zijn volmaakte werk, in het volmaakte licht van God op een wijze waarop geen enkele smet geworpen kan worden. Aan de rechtvaardige eisen van God is door het verzoeningswerk van Christus volkomen voldaan, zodat er geen enkele vraag naar de rechtmatigheid ervan kan worden opgeworpen.

Zie je hoever je afdwaalt als je de verzoening van toepassing laat zijn op alle mensen? Wie dat doet, doet de waarheid van de verzoening en het resultaat daarvan voor God enorm geweld aan. Het is tot oneer van God de waarheid van de verzoening op ongelovigen toe te passen.


Gekocht

Tot slot nog over wat je in je begeleidende mail zegt (of met instemming uit het stuk citeert) over de valse leraren die in 2 Petrus 2 worden genoemd (2Pt 2:1). Ik citeer:

Het feit dat zelfs van valse leraren wordt gezegd dat de Heere hen gekocht heeft bevestigt dat Jezus inderdaad voor alle mensen is gestorven. [Einde citaat]

Omdat ik inmiddels begrijp wat je ermee bedoelt, moet ik zeggen dat een dergelijke verklaring helaas weer bewijst dat er niet goed wordt gelezen wat er staat en dat ook niet Schrift met Schrift vergeleken wordt.

Wat de tekst zegt, is dat de Heere Jezus door Zijn werk op het kruis Eigenaar is geworden van alle dingen en alle mensen. Hij heeft, wat de satan door het misleiden van de mens in bezit had gekregen, teruggekocht voor God. Wat de Heer Jezus in de gelijkenissen in Mattheüs 13 zegt, helpt om te begrijpen wat met ‘kopen’ wordt bedoeld. In een van de gelijkenissen vergelijkt Hij Zich met een mens die alles verkoopt wat hij heeft, om een schat, die in een akker verborgen is, te bezitten. Hij “koopt die akker” (Mt 13:44). Nu staat er enkele verzen eerder, in de verklaring van de gelijkenis van de dolik (dat is een soort onkruid), die ook over een akker gaat: “De akker is de wereld” (Mt 13:38). Het lijkt me niet te ver gezocht dat je uit deze gelijkenissen kunt leren dat de Heer Jezus de wereld heeft gekocht en daarvoor alles heeft prijsgegeven wat Hij bezat, inclusief Zijn leven.

Als Hij de wereld heeft gekocht, en dat heeft Hij, dan zijn ook de valse leraren over wie Petrus spreekt Zijn eigendom. Dit eigendomsrecht zal Hij laten gelden door deze valse leraren voor de grote, witte troon ter verantwoording te roepen. Hij zal ze oordelen om wat ze hebben gedaan (zie het eerder aangehaalde Op 20:12-13). God “heeft Hem macht gegeven oordeel uit te oefenen, omdat Hij [de] Mensenzoon is” (Jh 5:27). Het is een grote oneer voor de Heere Jezus en God als je beweert dat de Heere Jezus ook voor de zonden van deze valse leraren zou hebben betaald.              

                                                                                                    (Kingcomments)





.









OUDERE BLOGS

(scroll verder naar beneden)


Rotterdamse hoogmis helemaal mis.


Feijenoord pakte opnieuw het landskampioenschap op zondag 14 mei. De andere morgen zou de hoogmis zijn op de Coolsingel in Rotterdam. Aldus werd de huldiging aangekondigd van Feyenoord op het stadhuis. De eersten van de verwachte tienduizenden stonden op maandagmorgen al om 6.00 uur achter de dranghekken tegenover het stadhuis om zo dicht mogelijk bij de ‘godenzonen’ te zijn, naar eigen zeggen. Maar het is veelzeggend. Alles zeggend! Mensen kunnen niet zonder aanbidding, van God of van de mens. Hier geldt alles of niks. Een tendens die alsmaar sterker zichtbaar wordt. Dan wel de secularisatie zet zich steeds scherper geprofileerd door. Op koningsdag veranderde het Afrikaanderplein in Rotterdam-Zuid in puur heidendom. De stad, die mij lief was en is, overgegeven aan de goden. Hopeloos zo te zien. En dat is het misschien ook wel. De secularisatie wordt onstuitbaar zichtbaar. De aanbidding van de pure leegheid wint zienderogen terrein. Ontstellend! En hol en leeg zijn de voorboden van de hel. Verschrikkelijk!


Maar als je op zondagmorgen in de Maranathakerk in Rotterdam-Zuid mag preken, niet ver van het Feyenoordstadion, dan zijn daar zo maar heel veel jonge mensen en jonge gezinnen. Wat een tegenstelling! Het gaat daar zo te horen en te zien om de aanbidding van God. Als voorbode van de hemel. Verrukkelijk! Welke kant gaat het eigenlijk op in deze wereldstad, van God af of naar God toe?! Spannend, heel spannend! Ondertussen nemen de daarbij behorende spanningen toe. Je zult daar maar wonen.


Nou ja, is het in de relatief rustige ‘Bible-belt’ dan zoveel anders? Het uitgebalanceerd ‘gereformeerd bezig zijn’ verliest zienderogen terrein, want trekt geen echte aandacht. Er zit geen aanbidding in. Of heel subtiel toch wel, van ons eigen orthodoxe zelf zonder God. Het zou zo maar kunnen. Zou het kunnen zijn dat ook daar sensatie een en ander op gang moet houden dan wel brengen?! Als er een ‘linkse’ of ‘rechtse’ voorganger komt, stroomt een kerkgebouw nog vol. Daarbij neemt de euforie of de aanbidding van de mens dan de plaats in van de aanbidding van God. De overeenkomst met de Feyenoord-aanbidding wordt heel subtiel schrikbarend duidelijk. En we zien het niet. Dat is nog het ergste.


Hoe komen we uit deze onrustbarende gesloten cirkel? Als God zelf komt! In een levensechte ervaring van Hem! Anders niet. Het gaat er op of er onder, in de stad of op het platte land. En dan te bedenken dat Hij er aan komt, Christus, die alleen ons heil volmaakt vol maken kan. En dan zal er aanbidding zijn van het Lam, dat ons kocht met Zijn bloed. Nu en eeuwig. Wat een perspectief! En daarin zijn we meer dan overwinnaars.


   

Wegstervend historisch besef leidt tot verdwijnend kerkelijk besef


Pogingen om de kerk te zuiveren van bepaalde zonden getuigen vaak van weinig of geen historisch besef. Niettegenstaande alle goede bedoelingen houdt men er dan geen rekening mee dat de ecclesiologie (leer van de kerk) van de Reformatie staat in een historische context, waarin wij duidelijk Gods hand in de geschiedenis van ons land zagen en als zodanig ook beleden. Wegstervend historisch besef en een verdwijnend kerkelijk besef hebben dan ook alles met elkaar gemeen. Als men dit niet ziet, overspeelt men zijn hand. Terwijl men God de vrije hand dient te laten in de bediening van de verzoening.

Om dit duidelijk te maken zou ik het kerkbegrip vanuit de Schrift en de Reformatie dynamisch willen aanscherpen rondom de drie sola’s. Immers de kerk werd hervormd rondom en binnen de dynamiek van het ‘sola scriptura’  (alleen door de Schrift), het ‘sola gratia’ (alleen door genade) en het ‘sola fide’ (alleen door geloof). Dit is ook de intentie van de artikelen 27 tot en met 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.

Zo gezien is er nooit een geheel zuivere nationale Kerk van de Hervorming (die aanvankelijk Gereformeerde Kercke heette) geweest, en anderzijds bestaat de Kerk van de Hervorming in ons land nog altijd, maar dan in een gebroken gestalte. Ten aanzien van deze gebrokenheid staat zij op gespannen voet met de katholiciteit van de kerk, die door de Reformatie onverkort werd beleden met de hervorming van de éne kerk.

Het geding met individuele pogingen vandaag om de kerk te zuiveren dient daarom geplaatst te worden in het kader van het geding dat de Reformatie aanspande met de kerk van zijn dagen én met de doperse stromingen daaromheen. En dan zouden voornoemde individuele pogingen wel eens een dopers vooruitgrijpen kunnen blijken te zijn in eschatologisch opzicht en een dienovereenkomstige miskenning van Gods hand in de geschiedenis. Deze individuele pogingen - die gemakkelijk kunnen uitgroeien tot een volks(e) beweging als in 2004 - zouden daarom wel eens meer te maken kunnen hebben met het postmoderne individualisme dan met het katholiciteitsbegrip van de Reformatie. Men gaat dan beeldbepalende mensen achterna zonder goed te (kunnen) beseffen wat men doet. Daarmee is dan tegelijkertijd gezegd dat hiermee de kerk en het christelijk geloof als zodanig in het geding zijn. En een desintegrerend geloof – niettegenstaande alle goede bedoelingen - overleeft de tand des tijds niet. Want de katholiciteit en de historiciteit van de kerk behoren bijeen. Een tunnelvisie is dan bepalend voor wat men denkt en doet. Deze tunnelvisie kan ontstaan doordat men niet meer blijvend gericht is op het artikel waarmee de kerk staat of valt, namelijk de rechtvaardiging van de goddeloze (Luther). Maar men raakt gefixeerd op alles wat daar om heen gebeurt of niet gebeurt. En dit betreft dan uiteraard de heiliging. En als de heiliging vóór de rechtvaardiging schuift – als is het nog zo subtiel – dan gaat het fout. Dan is er onmiddellijk sprake van schuivende panelen – in theologie en prediking. Zo lang de rechtvaardiging uit genade, door het geloof en door de Schriften mag worden gepreekt, mag men de kerk nooit verlaten.

Tijdens de Reformatie in de zestiende eeuw kreeg  de visie op de kerk immers een ongekende historische actualiteit. Want in de strijd met Rome keerde Luther terug tot de geestelijke opvatting van de kerk met behoud van haar katholiciteit. Het kostte Luther zware strijd met de Roomse Kerk en haar kerkbegrip te breken. Hij vond en behield tenslotte zijn vastheid in de rechtvaardiging door het geloof alleen. Van daaruit kwam hij veel verder dan hij oorspronkelijk gedacht of bedoeld had. Luther zocht en vond zijn opvatting van de kerk tenslotte in de Heilige Schrift. Dit leidde tot een ootmoedig geloofs-verstaan van de kerk. De ganse kerk bidt immers tot aan het einde toe: “Vergeef ons onze schulden.” En Christus reinigt Zijn Kerk dagelijks van dwaling en zonde. Daarbij blijft ze een onderdanige zondares voor God tot aan de jongste dag en is alleen heilig in Christus, haar Heiland, door genade en door vergeving van zonden. Waar dit geloofsartikel weg is, daar is ook de kerk  weg, want buiten dit geloofsartikel wil de Heilige Geest niet bij ons zijn, stelt Luther nadrukkelijk. Een cri de coeur, ook vandaag.

Vanuit het gehele geloofs-verstaan van de Heilige Schrift stelt hij vervolgens dat dit geloofsartikel “nochtans gebleven is en het moet blijven, en of nu de wereld dol en dwaas daarover wordt, zo moet zij het toch laten staan. Want de kerk duurt voort tot het einde van de wereld opdat er altijd op aarde een christelijk heilig volk in leven zij, in wie Christus leeft, werkt en regeert én in welke daarom ook de Heilige Geest leeft door levend-making en heiliging.” Daarmee belijdt Luther dat uiteindelijk Christus de continuïteit (het voortbestaan) van de kerk uitwijst dan wel haar bevestigt. En niet onze geloofs- en heiligingsconceptie (opvatting).

Zelfs in tijden van toorn behoudt God zich een ‘rest’ in de kerk (vgl. Jes. 1 : 8). En zó zijn de gelovigen de ‘verborgen wegen’ (viae absconditae) en de ‘onbekende sporen’ (vestigia incognita) van God. Daarbij in aanmerking genomen dat God achter de geschiedenis staat en de Zijnen behoudt waar geen ‘uitweg’ is. Welnu zó is het voortbestaan of de continuïteit (het voortbestaan) van de kerk waarachtig een werk van goddelijke onderhouding, dan wel ‘een continue bewaring van de ondergang’. Geenszins ontspringt daarom de continuïteit van de kerk aan een immanente (inwonende) kracht van de kerkgeschiedenis. Veelzeggend tekent Luther hierbij aan dat historisch gezien het voortbestaan van de kerk altijd een paradox is en zijn zal. Nee, de continuïteit van de kerk wordt niet gefundeerd door de werkelijkheid zoals die zich aan ons voordoet. Daarmee is Luthers continuïteitsvisie in wezen een continuïteitsgeloof of beter: een geloof in de goddelijke continuïteitsbeloften! Christus zou immers met Zijn Kerk zijn tot aan het einde der dagen. Treffend zegt Luther dan: “Het gaat niet om ónze zaak, men mag zich getroost op God verlaten.”

Het béstaan van de kerk wordt niet door menselijk doen of toedoen gewaarborgd en voor de toekomst veilig gesteld, maar kan slechts door gelovig zich te verlaten op God worden vérstaan. De kerk bleef voor Luther primair geloofsobject in de vigerende historische context van zijn tijd. Waar het Woord is, daar is de Kerk! En dan denkt Luther aan de rechte prediking. Als deze wordt geloofd, komt de heiliging vanzelf

Bij Calvijn is het continuïteitsbegrip van de kerk der eeuwen in wezen navenant. Alle nadruk legt hij enerzijds op de ene heilige  algemene christelijke kerk en anderzijds op de plaatselijke kerk. Zijn denken beweegt zich continu tussen deze twee polen, die in principe en in wezen voor elkaar bepalend zijn. En hij denkt er niet aan het spanningsveld tussen beide op te heffen. Dat de kerk van Rome de toets van het continuïteitsprincipe van de Reformatie niet kon doorstaan, bleek voor haar daaruit dat als men het Woord onverkort preekte, er dan in deze kerk daarvoor geen plaats meer bleek te zijn, en men dienovereenkomstig uitgeworpen werd. Het continuïteitsprincipe van de Reformatie kristalliseerde zich uit op Luthers excommunicatie en realiseerde zich in de doorbraak van Gods gratie. Deze excommunicatie was allerminst een exit!

De kerk is Gods werk in een historische context. Ook vandaag gaat het om Gods hand in de geschiedenis. Ons volksbestaan is ontstaan vanuit en gecultiveerd door deze overtuiging vanuit de Reformatie. Reanimatie van het wegstervend historisch besef onder ons is van het hoogste belang voor de herleving van het kerkelijk besef in ons land. Wanneer wij de kerk als Gods werk op enigerlei wijze trachten te effectueren of te corrigeren buiten de directe bediening der verzoening om, dan zijn we ten diepste bezig op een doperse wijze dit werk te elimineren. Individualisme, in en buiten de kerk, leidt op den duur in historisch perspectief tot nihilisme.

Het luistert nauw als we ons levend horen aan Gods toezegging die alleen maar (sola) op een dynamische wijze zijn beslag krijgt in de huidige actuele historische situatie. En dan gaat het ook nú om Gods hand in de huidige geschiedenis van ons land. Daarbij kunnen wij Hem geen handje helpen zonder ons te vergrijpen aan het heilige.



Geen dans om het gouden kalf van de psychologie


Het boek van dr. Kees van Ekris, Dialoog, dans en duel – preken voor tijdgenoten, spreekt mij aan ten aanzien van de gedrevenheid en de vervoering. Maar daar blijft het dan ook grotendeels bij. Want deze gedrevenheid en vervoering voltrekken zich, naar mijn perceptie, grotendeels rondom het gouden kalf van de psychologie. De theologie, met name de gereformeerde, spreekt nauwelijks mee, wellicht impliciet, maar zeker niet expliciet. Daardoor dreigt het hele (nogal ingewikkelde) exposé terecht te komen in het klimaat van de psychologische revalidatie in plaats van de theologische dan wel Bijbelse recreatie (herschepping).

Betrokkenheid op God en de mensen van deze tijd impliceert inderdaad een grondige kennis van het huidige levensgevoel. Dit betekent tegelijkertijd een wezenlijk staan en gaan voor het aangezicht van God, waarbij we in de eerste plaats voortdurend en niet aflatend zélf zullen worden gerechtvaardigd als goddeloze. Dit chronisch genadebehoeftig zijn van de prediker peilt het goddeloos zijn tot in de dieptebeelden van het godloos zijn van vandaag, waarbij de maat van de goddeloosheid wordt vervuld tot in de empirisch opzicht kennelijke en kenbare afwezigheid van God.

Ook de prediker is opgenomen in de los-van-God-beweging sinds de Verlichting. Ook hij kan daar niet om heen. Integendeel, hij gaat daar dwars dóór heen. Juist hij draagt de witte plekken en de schaduwen van deze overbelichting van de Verlichting in en op zijn ziel. Maar hij is daar door heen gegaan tot op God!  Als een wonder van genade van de een-en-twintigste eeuw.

En dit laatste garandeert een hernieuwde omgang met God. De vroomheid van alle tijden krijgt opnieuw zijn beslag in een postmodern mens, te weten de voorganger. En zodoende is hij zijn gemeenteleden een slag voor. Blijkbaar is hij van het zelfde slag en kennelijk toch een volle Bijbelse slag anders! En gaandeweg betrekt hij zijn gemeente in de gang van het evangelie bij God en Jezus Christus, Die gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid dezelfde is.

Het gaat er ten diepste om dat we vandaag de NAAM Jahwe spellen met de letters van het alfabet van deze tijd waarbij het vocabulair van een voorbije tijd voor ons transparant wordt tot op heden. Ondertussen een nieuwe taal formulerend, waarin de oude taal van de voorgeslachten is opgenomen en meegenomen. Want betrokkenheid op God en mensen vraagt en geeft ook betrokkenheid op de kerk der eeuwen. Continuïteit is hier van wezenlijk belang. Maar deze continuïteit ten aanzien van de spiritualiteit vereist wel de nodige flexibiliteit in de voorhanden context van deze tijd. Een tijd waarin het auditieve (hoorbare) kennelijk in mindering wordt gebracht op het visuele (zichtbare).

Dit noopt ons als predikers een omslag te maken van het auditieve naar het visuele in die zin dat we in zekere zin weer ‘zieners’ zullen worden gelijk de profeten van weleer en Johannes op Padmos. En daarbij was hun ‘zien’ toch eigenlijk de diepste verwoording van het Woord van God. Het zien van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus  doorzag en doorziet de tijd en de mens van deze tijd. Deze weet zich doorzien en kijkt onwillekeurig mee in de richting van God.

‘Abholung’ (Helmut Thielicke) in beeldrijke taal, die de beelden van vandaag kruisen, neerhalen en weghalen om het beeld Gods in mensen van vandaag te herstellen, ziende op Jezus. Aan de verzadigde cultuurbeelden voorbij, geeft de bediening der verzoening perspectief tot op God in een onverzadigbaar verlangen om ten diepste en ten laatste verzadigd te worden met Zijn beeld.

Niet de psychologie, maar de theologie van het kruis (theologia crucis, Luther) is dan ten diepste en tenslotte bepalend voor bekering en vernieuwing in de verzoening door voldoening ook van de hedendaagse mens. Dat is dan geen kwestie van kunst(ig verdichte fabelen) maar van gunst, die eeuwig God bewoog.

Mijn sympathie voor Van Ekris berust in empathie ten aanzien van zijn beweegredenen, en die van Areopagus (de denktank om hem heen), maar graag hoorde ik meer over Gods bewogenheid met een wereld verloren in schuld in de context van de calvinistische particuliere verzoening. Dan gaat de vervoering vanuit de algemene verzoening over in de persoonlijke en zó algemene verwondering tot voor de troon van God en van het Lam. Dan is de bruidsgemeente waar ze wezen moet en mag. Dan is het immanente overstegen in het transcendente. Dan is ook de hedendaagse mens er bovenop, voor eeuwig. En daar gaat het om in de Bijbel.

                                                                                                                                                            





Kerkelijke eenheid als mogelijkheid

Het feit dat er zoveel verschillende kerkelijke denominaties zijn noemt ds. A. A. F. van de Weg een verdrietige zaak. Daarom roept de hersteld hervormde predikant in Apeldoorn op tot kerkelijke eenheid.

Hoewel ik de oproep van de mij sympathieke collega van harte onderschrijf, ben ik van mening dat deze oproep in wezen buiten onze mogelijkheden valt. Daarvoor moeten we opnieuw leren spellen dat we één heilige algemene christelijke kerk geloven.

Welnu geloven valt volgens de Nederlandse Geloofsbelijdenis niet samen met onze mogelijkheden. Want de volmaaktheid van de kerk komt van elders. Daarom ga ik uit van één Kerk van de Reformatie in een gebroken gestalte. Wat hier en daar aan heling of ‘heel wording’ is, dat is genade.

Als er in de Nederlandse Geloofsbelijdenis gesproken wordt van de éne ware kerk, dan moeten we dit zien in het licht van de strijd van de Reformatie met de Rooms Katholieke Kerk. De kerk van de hervorming was per definitie geen afscheiding van Rome, maar zij kwam in de plaats van de Roomse Kerk. Die kerk was immers in de ogen van de reformatoren een valse kerk geworden. Zo gezien was de kerk van de hervorming dus de ware kerk, wat niet betekent dat die kerk zonder zonde is.

De kerk van de hervorming ontstond en bestaat alleen door het Woord. Bovendien ben ik alleen uit genade en alleen door het geloof daarvan een levend lidmaat. De kerk is geen statisch, maar een dynamisch begrip. Zij is schepping van het Woord (door de Geest) en alleen door het geloof kunnen we haar belijden. Dat is iets anders dan zien en betekent dat we haar geloven al zien we er soms niets van. De Kerk der eeuwen is schepping van het Woord door de Geest. De kerk van de hervorming werd opnieuw geschapen door Woord en Geest.

Luther heeft die Kerk niet gemaakt, deze ontstond nadat Luther geëxcommuniceerd werd. Toen heeft Luther gezegd: Waar het Woord is daar is de Kerk. Deze was nu in de plaats gekomen van de valse kerk. Simpel gezegd: omdat het Woord (met Luther) er uitgeworpen werd, ging de Kerk mee.

Daarna is die ware Kerk (de kerk van de hervorming) opgesplitst in vele delen; die ene ware Kerk is nu in tientallen stukjes verdeeld. Een zondige en schuldige gebrokenheid? Ja! Maar wij kunnen de zaak alleen maar erger maken. Dat gebeurt zodra mensen een kerk gaan formeren. Alle maakwerk leidt tot breekwerk.

Ik geloof dat het Woord van God in de bediening van de verzoening de ware Kerk schept overal waar zij op de rechte wijze wordt bediend. Zo is er herkenning over kerkmuren heen. Daarom pleit ik voor kanselruil of beter: ‘kanselopening’. Zo kan de gebroken Kerk van binnenuit worden genezen: eerst de inhoud dan de vorm. En niet andersom.

De stelling: Waar de ware Kerk is, daar is het Woord (alleen maar te horen) is rooms. Bij Rome is het Woord ingebed in de traditie of de kerk. Bij de Reformatie is het precies anders om: Waar het Woord is, daar is de Kerk. Eigenlijk is het onthullend en ook een beetje onthutsend, want we horen dit maar zien het niet. Of zouden we ten diepste moeten vaststellen dat we het zien, maar niet horen omdat we dit niet willen horen met de ‘horigheid’ van het Woord van God? We zijn dus één door het Woord. En zo ook één uit genade en door het geloof.

Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis belijdt daarom een geestelijke eenheid. En die wordt nooit gemaakt of gegarandeerd door de vorm, de uiterlijke eenheid. Wij strijden vandaag voor kerkelijke gemeenschap in plaats van gemeenschappelijke kerkelijkheid, zowel op het niveau van de plaatselijke gemeente als van de landelijke kerk. De nood van de secularisatie schreeuwt om een reformatie van ons kerkbegrip.

Als de ons overgelaten marges van het kerkelijke leven waarlijk gereformeerd zijn, wordt een stervende kerk een wervende kerk. Zo niet dan sterft ze voor goed uit in West–Europa en in ons land.

Herorientatie band kerk, school en gezin

De onderlinge beïnvloeding van kerk, school, gezin en maatschappij heeft uiteraard alles van doen met de geest van de tijd of de tijdgeest. Het lijkt een open deur intrappen als we zeggen dat we de geest van de tijd niet mee hebben. Anders wordt het als we moeten constateren dat we de geest van de tijd tegen hebben en in toenemende mate tegen zullen krijgen. En wel in die zin dat zich onverwachte onmogelijkheden en ook mogelijkheden zullen voordoen. Deze tijdgeest profileert zich vooral in de alsmaar voortschrijdende secularisatie, die niet alleen ten aanzien van zijn kwantiteit maar ook ten aanzien van zijn kwaliteit alsmaar meer geprononceerde vormen zal aannemen. Steeds meer zal hij het masker laten vallen van zijn zogenaamde neutraliteit, die zich tot op heden manifesteerde in een neo-liberale structuur. De huidige secularisatie zal langzamerhand steeds meer anti-goddelijke en dan ook antichristelijke trekken gaan vertonen onder druk van allerlei maatschappelijke verschijnselen, waarbij de islam, naar de mening van zeer velen, noodzakelijkerwijze een legale en een legitieme plaats binnen het geheel van ons maatschappelijk bestel zal dienen te verkrijgen. Dit proces zal niet ongeschokt verlopen en allerlei weerstanden oproepen van diverse aard en vorm en wel over en weer.

Om de lieve vrede te bewaren zal men politiek zijn toevlucht nemen, en in zekere zin ook moeten nemen, tot het zogenaamde gelijkheidsbeginsel. Deze politieke wanhoopspoging zal de tot dusver bekende verhoudingen van kerk en staat scheef gaan trekken in die zin dat het min of meer geaccepteerde christendom in ons volksleven steeds meer in een minderheidspositie zal terecht komen en uiteindelijk in de hoek zal belanden waar de klappen vallen. Klappen van financiële en morele aard, die gaandeweg harder zullen aankomen. Onder deze politieke en maatschappelijke druk zal het wij-gevoel onder ons toenemen en zelfs tot in alle facetten worden uitgebouwd en gecultiveerd. Het onderscheid en de onderscheiding tussen wij en zij zal alsmaar groter worden. Tenslotte zullen overlevingsstrategieën onder ons worden bedacht en uitgedacht, die onze reformatorische onbevangenheid onder grote spanning zullen zetten. Allerlei vormen van strategieën om maar te overleven zullen in toenemende mate doel in zichzelf worden, waarbij tenslotte ook het boemerang - effect niet zal uitblijven. Diverse explosies en implosies van allerlei aard en soort zullen het gevolg zijn. Het wij-gevoel zal verslappen onder de aanhoudende sociale en mentale druk en geherstructureerd en vervolgens ook gereorganiseerd worden om in ieder geval in geminimaliseerde vorm zo mogelijk te overleven. Van boosheid of van schrik zal ook het reformatorisch leven van kleur verschieten, waardoor ook de band tussen kerk, school en gezin in toenemende mate onder druk zal komen te staan. En deze toenemende druk zal steeds meer worden geëxpliciteerd als zijnde van financiële, morele en geestelijke aard. 

De onderlinge hechte band tussen kerk, school en gezin zal heel subtiel gaan ontbinden tot ze ook daadwerkelijk hier en daar en overal tot ontbinding overgaat. Het tot nu toe hechte bolwerk zal worden bedreigd met instortingsgevaar. Noodscenario’s zullen worden opgezet en ingezet. Maar het zal steeds meer manifest worden dat de band tussen kerk, school en gezin onmogelijk kan worden bewaard. Dit doemscenario had immers op een evidente wijze vanaf het begin alle kiemen van het bederf en het verderf in zich. Het zal evenwel te laat worden herkend en erkend. 

De huidige structurering van de onderlinge verhouding van kerk, school en gezin had in ons sociale bestel zeker kansen, maar zal straks kansloos zijn geworden, om, als God het geeft, nog eenmaal een kans te krijgen. En die kans is dan geen resultaat van kansberekening maar vrucht van een radicale bekering tot de God van het leven. Vanuit het “Keer nochtans weder”(Jer. 3 : 1) mag die hoop dan doen leven zoals de Heere het oorspronkelijk voor en met ons heeft bedoeld. Dit betekent op het gebied van de onderlinge verhoudingen dat het verzoende leven met God ook zal doorwerken met betrekking tot de naasten in gezin, kerk en school. Te vrezen valt dat deze onheilsprofetie niet zal worden geloofd, omdat we van nature nu eenmaal geloven in onszelf en in onze zelf gevormde en geformuleerde structuren. De vele kansen die we kregen, hebben we aangewend tot onderlinge stichting met een daarbij behorende heel subtiele ontwrichting, maar niet of nauwelijks tot kerstening of herkerstening van ons volksleven. We hadden vele kansen, maar het zal straks blijken dat we deze, de een na de ander, verspeeld zullen hebben. Want de secularisatie heeft onder ons op een meer dan verschrikkelijke wijze haar beslag gekregen, zonder dat we hier uiteraard zelf erg in hadden.

Wij persisteerden bij een onderlinge communicatie zonder de gratie van de levende communicatie met God en met elkaar. In de onderlinge verhoudingen is er dan als zodanig niets fout gegaan, maar het ferment van een levend geloof verdween in hoge mate en tastte deze verhoudingen aan, wat onder druk manifest zal worden. Omdat de gemeenschap der heiligen niet het ferment bleek te zijn van onze onderlinge zelf gecreëerde omgangsvormen. God was er niet meer in en dan wordt ons lot gaandeweg bezegeld. Vormendienst kreeg allerwege een rechtmatige plaats toegewezen naast en zelfs in de plaats van de dienst van de enige ware God. De kansen die we kregen om God groot te maken te midden van ons volksleven hebben we, de een na de ander, aangewend tot eigen nut en voordeel en daarmee sluipender wijze het krediet verspeeld bij ons volk in het algemeen en bij onze God in het bijzonder. Reden om het christendom in zijn huidige traditionele vorm nog kansen te geven, ziet het ‘denkend deel der natie’ straks niet meer, onder het voorwendsel dat we in principe en in feite toch niet anders blijken te zijn dan de onder ons alsmaar om zich heen grijpende Islam. Het lange tijd vigerende sociale denken zal van gestalte en gehalte veranderen in een liberaal denken van de meest venijnige soort en omvang. De tot nog toe bestaande communicatie tussen kerk, school en gezin zal absoluut kansloos worden gemaakt, omdat ze geen communicerende vaten bleken te zijn.

Onze onmogelijkheden zullen dan merkwaardiger wijze Gods mogelijkheden blijken te wezen. Maar met deze genade valt ‘avant la lettre’ niet te rekenen, laat staan dat ze te berekenen zou zijn. Ik bedoel dit: waar is vandaag de ‘genade des ouden tijds’? Onze reformatorische structurering en cultivering van de band tussen kerk, school en gezin werd gaandeweg steeds meer gedragen en geoormerkt door het rechtzinnige historische geloof. Het waarmerk van het zaligmakend geloof werd in toenemende mate additioneel en in feite van bijkomstige aard. Waar is het leven uit de verzoening met God, dat het leven van ons voorgeslacht kenmerkte? Alleen deze binding in de bevinding is het gebinte van de gereformeerde gezindte. Anders gevraagd, waar is de gemeenschap der heiligen vanuit de verzoening van ons leven in het bloed van Christus? En deze vraag dient niet alleen als retorisch of theoretisch te worden aangemerkt. Alle verbinding buiten deze unieke verbondenheid zal uiteindelijk gebondenheid blijken te zijn. Het gaat om binding in bevinding als het gebinte van de gereformeerde gezindte. En alle religieus sociale verbondenheid zal uiteindelijk onder de toenemende druk van buiten af en van binnen uit tot ontbinding overgaan omdat ze een gebondenheid bleek te zijn die gekenmerkt werd door dezelfde tijdgeest als waartegen zij zich keerde en weerde. Ontgoocheld en ontredderd zullen we ons mogen wenden tot God, Die een Helper wil zijn in de nood en dit ook metterdaad daar en dan is. Vormen en verhoudingen zullen een radicale omkeer en bekering ondergaan, waardoor er een fundamentele herstructurering van de band tussen kerk, school en gezin zal ontstaan, van waaruit we opnieuw kansen zullen krijgen om manifest te maken onder ons volk waar het nu eigenlijk om gaat. Dit keerpunt in de geschiedenis van een en ander zal van cruciaal belang blijken te zijn. Los van overheidssteun, miskend door de massa, sociaal niet in tel, weinig in getal, en gebracht op de zeef van satan, zal er van waarachtige bekering sprake zijn. Zo niet, dan zal er daarna geen bekering van de verhouding kerk, school en gezin meer mogelijk zijn. Of het zou moeten zijn dat we ons intijds bekeren voordat voorspelde desastreuze vormen algeheel hun beslag gaan krijgen. En zou er voor de Heere iets te wonderlijk zijn? Alleen in de verzoening met God in het bloed van het Nieuwe Testament krijgen we zicht op de erve der vaderen, die goed en bloed over hadden voor kerk, school en gezin, wat meer opkwam en gedragen werd door een levend geloof dan helaas vandaag het geval blijkt te zijn. En vanuit deze heroriëntatie is er toekomst, waarbij deze toekomst zal worden ingevuld vanuit de toekomst van de Zoon des Mensen. En dan weet Hij wegen en gestalten om ons te hergroeperen rondom het Lam staande als geslacht. Nodig is een radicale heroriëntatie vanuit een algehele reformatie. En daar was het immers toch oorspronkelijk om te doen, om een gereformeerde kerk, een gereformeerde school en een gereformeerd gezin? Daarbij was het gereformeerde gezin het gereformeerde kerkje in de kerk, waarbij onze kinderen onderwezen werden op een gereformeerde wijze vanuit een vitale band tussen kerk en gezin. Alleen zó heeft de reformatorische school toekomst in de toekomst.

Grensverleggend in de kerk

In een groot deel van de reformatorische kerken in ons land wordt het Woord mogelijk te veel losgemaakt van de Geest. Het grote gevaar bestaat dan dat men de beloften van God verstandelijk aanneemt zonder het werk van de Geest. Het Woord wordt dan losgemaakt van de Geest. Het gevolg is een geesteloos activisme. En daarvoor kan men niet minder beducht zijn dan voor lijdelijkheid!

Een hol (klinkend) en leeg gemeenteleven is het gevolg. Wellicht komt dit op grote schaal voor. Het Arminianisme maakt zich op grote schaal breed, zowel naar links als naar rechts. Broodnodig is de integrale theologie en prediking van de Reformatie, dan wel het Woord van God Zelf in de kracht van de Heilige Geest. Niet voorspelbaar. God zij ons genadig in een hernieuwde bediening van de verzoening, die geen plaats laat aan lijdelijkheid noch aan activisme.

Deze waarlijk bevindelijke prediking komt van Hogerhand. Als een verrassing van Godswege in het “Alzo spreekt de HEERE…”. Onvoorspelbaar! Zó wordt de genade gespeld in onze harten. Wij mogen bezorgd zijn over het gruis van Sion, en dit ook uitspreken, maar laten we van nu voortaan onze mond pas open doen als we gezwegen hebben voor God.

Een halve waarheid heeft er soms alle schijn van dat men in vele gemeenten door een naar alle kanten uitgewerkte organisatie van het gemeenteleven onbewust probeert te verbergen dat er eigenlijk helemaal geen leven is. De prediking is dan vaak navenant. We moeten vooral weer van alles gaan doen. De prediking van bekering en vergeving van zonden zou maar een halve waarheid zijn. Blijkbaar wordt de rechtvaardiging van de goddeloze bedoeld, maar er is ook nog de heiliging!

Deze nevenschikking, die in de breedte van onze gemeenten gehuldigd wordt, is het bewijs van een wezenlijk misverstaan van een en ander. Men is met God verzoend en nu de heiliging! Maar wie met het eerste klaar is, heeft het wezenlijk nooit verstaan. De heiliging daarentegen is integraal verweven met de rechtvaardiging in het wonder van zalig worden. Daarbuiten houdt ze de 'schijn' op.

Wie steeds nieuwe dingen ontdekt ten aanzien van de heiliging, 'hoort' deze uit de mond van de steeds opnieuw metterdaad rechtvaardigende en vrijsprekende God. En anders houdt men zich bezig met een kleurige zeepbel, die binnen de kortste keren uit elkaar spat. Men bedriegt zich zo graag voor een tijdje. De zogenaamde heiliging, het 'speeltje' van de tijdgelovige.

Men schijnt er zich zelfs niet meer van bewust te zijn dat dit alles niet meer strookt met de wezenlijke boodschap van de Reformatie waaruit de werken of onze daden organisch opkomen vanuit een levend geloof. Het lijkt allemaal heel wat, maar als het er echt op aan komt dan is het hoogst waarschijnlijk allemaal helemaal niks. Althans gemeten aan de Reformatie in de traditie van de Kerk der eeuwen. Men beseft niet meer dat een en ander vaak op arminiaanse leest is geschoeid. Men kent de geschiedenis van de kerk niet meer. En wat niet weet wat niet deert. Laat staan dat God daarin wordt geëerd. Dan is het bevindelijke leven uit en met God weg.

Klimatologische veranderingen in theologie en prediking

Langzaam aan droogt de eeuwige sneeuw in het hooggebergte op. Meer dan de helft van de gletchers in het hooggebergte is verdwenen. “De Godsrivier doet G’ overvloeien …’ jawel, maar het zicht op de heilsfeiten verdwijnt, indien het er al ooit geweest is …Klimatologische veranderingen in de theologie ‘van gereformeerd naar verkeerd’ zouden hier debet aan kunnen zijn. Laten we duidelijk zijn. De bediening van de verzoening laat mogelijk naar alle kanten te wensen over. Ze komt zogenaamd dichter bij mensen, maar raakt verder verwijderd van God. Transcendentieverlies heet dit. Met andere woorden ‘hoogten en diepten’ loven God niet meer.

Laagwaterpeil doet schepen stremmen. De vaart is er uit. En het scheepje onder Jezus’ hoede moet de kruisvlag, hoog in top, strijken, want de vlag dekte de lading niet. Een rechtvaardiging hiervoor valt niet te bedenken – alleen maar te verzinnen – want de rechtvaardiging van de goddeloze kreeg nooit haar beslag. Alleen door het Woord, alleen door genade en alleen door het geloof. Dit bleef en bleek ten diepste en tenslotte ongehoord. Vanwege een tragisch verloop van het water des levens om niet. Verzoening door voldoening. Grote woorden. En ze staan goed. Zo staan we er goed voor. Maar waar staan ze eigenlijk voor? Verbondstheologie en wedergeboortetheologie zijn hier in ieder geval elkaars spiegelbeeld. In beide theologische concepties worden geloof en gevoel uit elkaar gehaald. Want ten deze is er nu eenmaal en andermaal geen gevoel zonder geloof en geen geloof zonder gevoel. Het rationalisme zorgt hier voor een ongekende hittegolf. Die alle leven verschroeit. Kerkelijke beschouwingen als onwerkelijke lavastromen verschroeien en verstenen ondertussen de kerkelijke aarde en daarmee de aarde zelf. Aards en uit de aarde aards!

Gevoel of geloof. Geloof en gevoel. Gevoel en geloof. Wat is het nu eigenlijk? We kiezen kerk-breed voor het laatste. En laten ons vaak meenemen door het algemeen gevoelen in deze. Laten we duidelijk zijn. Er is geen geloof zonder gevoel! Punt uit. Gevoel in meerdere of mindere mate, ja, maar dat is wat anders. Men denkt dan Kohlbrugge na te spreken, maar komt niet verder dan na-apen. Dodelijk gevaarlijk. Als een uitslaande brand, die alles verteert en verschroeit. Maar men ziet het niet, omdat men niet hoort wat tot onze vrede dient. Laten we niet meedoen met die bekende loopjes, want de schijn gaat met ons op de loop. Want ‘zijn’ en ‘schijn’ zijn zo ver van elkaar verwijderd als het westen verwijderd is van het oosten. En dan gaat het om ‘schijnverzoening’ met God.

Want het artikel waarmee de kerk staat of valt (Luther) is de rechtvaardiging van de goddeloze. Daarvan gaat men rillen in de verbondstheologie en deze staat te trillen op de wedergeboortetheologie. Bij de een gaat het om geloof zonder gevoel en bij de ander om gevoel zonder geloof. Zo horen we er toch wel bij, vinden we zelf. Ps. 22 : 7 (ber.) “O dood’lijk uur, Wat hitte doet mij branden! Mijn hart is week, en smelt in d' ingewanden, Als was voor ’t vuur”. Dat hoeft niet meer bij de verbondstheologie, want dat hebben we gehad op Golgotha. En dat hoeft nog niet direct bij de wedergeboortetheologie, want dat komt misschien nog wel een keer in het hart. Je kunt er ondertussen toch wel bij horen. Maar zie dan hoe gij hoort! Psalm 85 : 7 “Zult Gij ons niet weder levend maken, opdat uw volk zich in U verblijde”? Maar als je levend gemaakt bent, is dit eigenlijk niet meer nodig. We horen er toch al bij. Maar zie dan hoe gij hoort.

Ondertussen hoor je zo nu en dan, en her en der: “Ik hef mijn handen naar den hogen; Mijn ziel is voor Uw alziend’ ogen, Gelijk een dor, en dorstig land, Dat sedert lang ligt uit te drogen, Verkwijnend in dien doodsen stand”(Ps. 143 : 6). Hier is een Bijbels hitteplan nodig. Want witter dan sneeuw, ja witter dan sneeuw zal ik zijn … “Komt dan, en laat ons samen rechten, zegt de HEERE; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw … (Jesaja 1 : 18)” Maar dat gaat op het scherp van de snede vanwege het tweesnijdende zwaard van het Woord van God. Daar hebben we persoonlijk echter nooit van gehoord, omdat dan de dood door het leven gaat en het leven door de dood. We houden het maar liever bij wat we hebben. Want wat je hebt, kun je tellen, zowel in de verbondstheologie als in de wedergeboortetheologie.

“Wat hitte doet mijn branden”! krijgt een vreselijk perspectief, als het kerkelijke hitteplan Save Our Souls 2022 niet in praktijk wordt gebracht. De praktijk der godzaligheid wel te verstaan. Want wederom geboren tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden (1 Petr. 1 : 3), bewaart God Zijn trouw van geslacht tot geslacht. Hier vloeien verbondstheologie en wedergeboortetheologie ineen in stromen van zegen. Ze komen dan als plasregens neer.

Gereformeerde of gedeformeerde theologie

In de prediking wordt vandaag vaak opgeroepen om te zien op het Lam van God en niet ‘op uw bevinding’ – als die er dan maar is, denk ik dan – en niet ‘op uw gevoelens’ – als die er dan maar zijn, denk ik dan. Ik vrees dat de prediker dan zijn eigen gebrek aan bevinding en gevoelens op een schoon schijnende ‘reformatorische’ wijze wil verbergen of toedekken. En ik vraag me af of hij dan het wezen van de theologie van de Reformatie wel heeft begrepen. Mijn vraag tendeert hier naar een antwoord. Want een huwelijk zonder gevoelens is immers een verstandshuwelijk. En het gaat hier om een relatie van de bruidsgemeente tot de Bruidegom Jezus Christus. Op een bedekte wijze wordt er dan een verstandelijk geloof gekweekt, waar God niet van weet en dat geen mens zalig maakt.

Nadrukkelijk gaat het in de Dordtse Leerregels om het genadekarakter van het geloof om daarmee het ‘sola fide’ (alleen door het geloof) af te schermen tegen de remonstrantse opvatting van dit geloof. Het huidige remonstrantisme manifesteert zich opnieuw, op allerlei manieren, als uiting van vijandschap tegen het bevindelijke leven. Dit manifesteert zich vooral in de praktische vereenzelviging van verkiezing en verbond. Bij Calvijn zit er spanning tussen verkiezing en verbond, maar vandaag wordt deze spanning vaak opgeheven om de gemeente vooral gelovig te kunnen maken. Een angstwekkende veralgemenisering voltrekt zich, zonder dat men er erg in heeft, of dit erg vindt.

Wellicht dat een scheutje gezond individualisme vandaag opnieuw doet ontdekken dat de verborgen omgang met God wezenlijk behoort tot een persoonlijk en dan pas gemeenschappelijk geestelijk leven. Vaak worden wedergeboorte en geloof tegenover elkaar uitgespeeld. Nee, de wedergeboorte zou niet vooraf gaan aan het geloof, maar het geloof gaat vooraf aan de wedergeboorte. Dat zou goed reformatorisch zijn. Maar moeten wij dat geloof dan zelf produceren aan de hand van het verbond wellicht? Men vergeet dat men niet alleen rechts uit de boot kan vallen, maar ook links. En men vergeet vooral – indien men dit al weet – dat bij Calvijn geloof en wedergeboorte functioneren als spaken van een wiel, waarbij beide tegelijk in beweging komen als het wiel gaat draaien. Wat een ontstellende veralgemenisering in het aldus kweken van een tijdgeloof. Waar is de theologie van Ds. G. Boer, die de rechtvaardiging van de goddeloze centraal stelde? Als men dit nog hanteert wordt het veralgemeniseerd, op de manier van ‘we zijn toch allemaal eigenlijk goddeloos? Nou dan is dit mooi meegenomen als je dat gelooft’. Maar van de beleving of de doorleving daarvan wil men niets of bijna niets weten. Dit is Barthiaans of semie-Barthiaans. Maar dit mag niet gezegd worden. Ondertussen gaat het hier wel om het artikel waarmee de kerk staat of valt, volgens Luther. En waar is de theologie van Ds. W. L. Tukker, die ook nadrukkelijk oog had voor de wedergeboorte en het bevindelijke leven met God?! Wordt de gereformeerde theologie gaandeweg gedeformeerd? Deze vraag tendeert in de richting van een antwoord.

Daarnaast wordt de gemeentebeschouwing steeds nadrukkelijker verhuld Barthiaans of Neo-Kuyperiaans geprofileerd met een beroep op de adressering en omschrijving van de diverse gemeenten in het Nieuwe Testament. Alsof deze één op één naar vandaag kunnen worden getransponeerd! Alsof deze niet al of niet te voorschijn komen vanuit de bediening van de verzoening! Het geloofsbegrip van de Reformatie moet, volgens nieuwe inzichten, van meet af aan worden verbonden met het element van de gehoorzaamheid. Dat heeft de Reformatie natuurlijk wel impliciet zo bedoelt, om dit dan later expliciet aan de orde te stellen (bijv. in de Heid. Cat.), maar het moet dan eigenlijk direct expliciet in geloofsonderricht en prediking aan de orde worden gesteld. Met de doorleving van de genade weet men geen raad meer. Daarom moet het geloofsbegrip al direct worden verbonden met gehoorzaamheid. Dan stelt geloven in ieder geval iets voor. En dan kan men er zich ook iets bij voorstellen. Vervolgens neemt men alle vrijheid om te fulmineren tegen gevoelens (omdat men deze zelf wellicht niet heeft of kent) en zogenaamde valse mystiek (vaak omdat men zelf het heilgeheim niet kent). Het adagium van Luther ‘alleen de gelovige gehoorzaamt’ moet nu noodzakelijk worden aangevuld met ‘alleen de gehoorzame gelooft’. Als destijds de slang in het paradijs schuifelt de wet weer vóór het evangelie. En in feite worden de gemeenten weer teruggebracht tot de dienstbaarheid aan de wet. Daarmee zijn we weer terug bij af. En wie heeft er erg in? Dit alles wordt gedebiteerd met de woorden: ‘zou het toch niet beter zijn geweest als de Reformatie die gehoorzaamheid vanaf het begin benadrukt had?’ De vraag is hier een antwoord. En doet me denken aan de vraag van de satan in den beginne ‘is het niet dat God gezegd heeft’? Dit alles wordt gepresenteerd als gereformeerde theologie. Maar in werkelijkheid gaat het om gedeformeerde theologie!

Peter R. de Vries of Charles H. Spurgeon

24 juli 2021

Peter R. de Vries werd op 6 juli 2021 neergeschoten in de Lange Leidsedwarsstraat in Amsterdam, na een uitzending van RTL Boulevard. Hij overleed op 15 juli in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. De bekende misdaadverslaggever Peter R. de Vries is ruim een week na de aanslag van vorige week dinsdag overleden. Dat heeft zijn familie bekendgemaakt in een verklaring die RTL Nieuws heeft gepubliceerd. Hij is in het bijzijn van zijn familieleden gestorven. De Vries was 64 jaar. "Peter heeft geknokt tot het einde, maar heeft de strijd niet kunnen winnen", schrijven zijn nabestaanden in een verklaring. "We zijn onnoemelijk trots op hem en tegelijkertijd ontroostbaar."

In het centrum van Amsterdam stond een lange rij mensen voor theater Carré om afscheid te nemen van Peter R. de Vries. Vanwege de felle zon deelde de gemeente water uit aan het wachtende publiek. De wachttijd bedroeg volgens de politie op enig moment drie uur. Rond 15.00 uur was de wachttijd afgenomen tot iets minder dan een uur. De deuren van het theater gingen rond 10.45 uur open en sloten om 20.00 uur. Binnen stond de kist met het lichaam van de vermoorde misdaadverslaggever, omgeven door een zee bloemen van naasten.

"Het is hartverscheurend"

Een man was er rond 07.00 uur al, als een van de eersten. "Ik wilde met die warmte niet te lang in de rij staan", zegt hij. Hij noemt De Vries een held. "Ik vind het heel erg, het doet me heel erg zeer", zegt een mevrouw verderop in de rij. "Het is hartverscheurend, ik krijg er kippenvel van." Belangstellenden konden komende woensdag afscheid nemen van Peter R. de Vries. Van 11.00 uur 's ochtends tot 20.00 uur 's avonds is in theater Carré in Amsterdam de gelegenheid om langs de baar te lopen en een korte groet te brengen, meldt RTL Boulevard. Meer dan 7.000 mensen namen afscheid.

Een dag later is er in besloten kring het afscheid voor familie en dierbaren van de vermoorde misdaadverslaggever en vertrouwenspersoon van kroongetuige Nabil B. Volgens RTL wilde de familie heel graag dat "iedereen voor wie Peter iets heeft betekend" een laatste groet kon brengen. Daarom is het afscheid verdeeld over twee dagen. Er werd een grote drukte verwacht, schreef RTL Boulevard. Aanwezigen werden verzocht heel uitdrukkelijk rekening te houden met de coronamaatregelen. Als het te druk wordt, zal de gemeente Amsterdam dat communiceren via sociale media. De familie van De Vries deed een oproep om geen bloemen mee te nemen, maar in plaats daarvan een donatie te doen aan Stichting De Gouden Tip, die de journalist kort voor de moordaanslag had opgericht.

De gloed van een religieuze verering ligt over dit hele gebeuren. Een vorm van afgodendienst met betrekking tot een man die niet in God geloofde. Men sprak van een dienst voorafgaande aan de crematie. Dit woord ‘dienst’ is regelrecht afkomstig (gestolen) uit de kerkelijke wereld. Duizenden uit alle lagen van de bevolking rouwden over hem. Hoe ver is de secularisatie in ons land voortgeschreden! Vandaag zou dit rouwbeklag mogelijk in een bepaalde en beperkte christelijke kring nog kunnen plaatsvinden, maar zeker niet nationaal. Vergelijk dit eens met het verscheiden van Charles Haddon Spurgeon ruim anderhalve eeuw geleden.

Peter R. de Vries versloeg zijn duizenden, maar Spurgeon zijn tienduizenden

Op zondagavond 31 januari 1892, even voor middernacht, stierf Charles Haddon Spurgeon. Susannah zond een telegram naar haar zoon Thomas, predikant in Australië: “Vader in hemel, Moeder berust”.

Op de deur van het hotel The Beau Revage, waar Spurgeon zo vaak gelogeerd had, werd de volgende mededeling gehecht: “Mr. Spurgeon ontsliep in Jezus om 11.05 uur”.

Zijn oude tegenstander Dr. Joseph Parker van de City Temple in Londen schreef in The Times van 3 februari 1892: “De enige kanselnaam van de negentiende eeuw, die in herinnering zal blijven, is niet langer de naam van een levend mens”.

Direct na het verscheiden van Charles Haddon Spurgeon kreeg de Metropolitan Tabernacle van Spurgeon’s secretaris Joseph Harrald het volgende telegram: “Mentone 11.50 – Spurgeon’s Tab. London - Our beloved Pastor entered heaven (Onze geliefde Pastor ging de hemel binnen)11.05 Sunday night - Harrald”. De daarop volgende zondag was het gehele front van de Metropolitan Tabernacle gedrapeerd met een zwarte doek. Het nieuws flitste de hele wereld over. Ieder werelddeel ontving de boodschap dat Spurgeon was heengegaan. Spoedig daarna werd het postkantoor in Menton geheel geblokkeerd door honderden condoleantietelegrammen. Onder deze telegrammen was er een van de Prins en Prinses van Wales. Toen mevrouw Spurgeon in Engeland was teruggekeerd, informeerde de Prinses van Wales, die naar Menton was gegaan, naar haar welstand. Daarbij zei ze dat haar geliefde zoon, de Hertog van Clarence te Sandringham, terwijl ze aan zijn sterfbed zat, vaak over Spurgeon gesproken had.

Nadat er een herdenkingsdienst was gehouden in de Presbyteriaanse Kerk in Menton, werd het gebalsemde lichaam van Spurgeon in een olijfkleurige kist naar Engeland overgebracht. Aan hoofd- en voeteneinde van de kist waren metalen plaatjes aangebracht met de volgende inscriptie: “In ever-loving memory of Charles Haddon Spurgeon at Kelvedon, June 19, 1834; Fell asleep in Jesus at Mentone, January 31, 1892. ‘I have fought a good fight, I have finished my course, I have kept the faith’( In altijd liefdevolle herinnering aan Charles Haddon Spurgeon te Kelvedon, 19 juni 1834; Ontslapen in Jezus te Menton, 31 januari 1892. ‘Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop beëindigd, ik heb het geloof behouden’)”.

Op zondagmorgen 7 februari werd er ondertussen een herdenkingsdienst gehouden in de Metropolitan Tabernacle. Daarin stelde dr. A. T. Pierson: “Van alle kanten is men het er over eens, dat de eeuw waarin wij leven niemand anders heeft gezien, die als evangelieprediker de gelijke was van Charles Haddon Spurgeon. Ik ben er diep van overtuigd dat we nooit meer iemand zullen zien zoals hij”.

De andere dag, op maandagmorgen 8 februari, arriveerde het lichaam van Spurgeon om 11.00 uur in Londen op het Victoria-station. Meer dan duizend mensen waren op het station aanwezig. Studenten van het Pastors’ College droegen de kist de trein uit naar het Pastors’ College. Daar stond de olijfkleurige kist met het lichaam van de Pastor opgebaard tot de avond. Toen droegen diezelfde studenten de kist de Metropolitan Tabernacle binnen. Daar werd Spurgeon opgebaard voor het platform. De kist was van beide kanten overdekt met palmtakken, die door Susannah Spurgeon uit Zuid-Frankrijk waren gezonden. Op de lijkkist lag de Bijbel opengeslagen bij Jesaja 14 : 22, de tekst waardoor de jonge Charles meer dan veertig jaar geleden tot bekering was gekomen.

Op dinsdag 9 februari stonden de deuren van de Tabernacle open van ’s morgens 7.00 uur tot ’s avonds 7.00 uur. Meer dan 60.000 mensen kregen zo de gelegenheid afscheid te nemen van de Prins der Predikers. Naar het getuigenis in die dagen: “de grootste geestelijke kracht van zijn generatie in Londen en misschien wel in de hele wereld”.

Er werden herdenkingsdiensten gehouden op woensdag 10 februari, zowel ’s middags als ’s avonds. Daarin voerden sprekers uit allerlei kerkelijke denominaties het woord. Onder hen waren Canon (kanunnik of domheer) Fleming van de Kerk van Engeland; Dr. Monro Gibson, moderator (preses) van de Engelse Presbyteriaanse Synode; Dr. Herbert Evans, chairman (voorzitter) van de Unie van Congregationalisten; Dr. T. B. Stephenson, president (preses) van de Weslyaanse Conferentie en Dr. A. T. Pierson uit Amerika.

Op woensdagavond begon de dienst om 7.00 uur, die speciaal bedoeld was voor christelijke werkers van alle denominaties. Diezelfde avond om 10.00 uur begon de dienst die georganiseerd was voor het grote publiek. Het gebouw was toen geheel gevuld. Meer dan 20.000 mensen hadden de diensten bijgewoond.

Alle lagen van de bevolking van Groot-Brittannië legden door hun gemeenschappelijk rouwbeklag getuigenis af van het nationale karakter van het verlies dat zij unaniem betreurden. Van de koninklijke familie tot het arbeidersgezin. Engeland rouwde om een van haar grootste zonen!

Op donderdag 11 februari vond de begrafenis plaats. Deze werd ’s morgens om 11.00 uur voorafgegaan door een rouwdienst in de Metropolitan Tabernacle. Dr. A. T. Pierson zei toen: “Het posthume werk van Charles Haddon Spurgeon kan vandaag door niemand op zijn juiste waarde worden geschat”.

Volgens de pers zouden meer dan honderdduizend mensen de begrafenisplechtigheid hebben bijgewoond. En in praktisch geheel Londen zou het werk zijn neergelegd uit respect voor de dode.

De begrafenisplechtigheid op Norwood Cemetary vindt plaats onder overweldigende belangstelling. De begrafenisstoet, vooraf gegaan door de bereden politie, bestaat uit 41 rijtuigen getrokken door paarden, is twee mijlen lang en meer dan 100.000 mensen staan langs de route over een lengte van vijf mijlen van de Tabernacle naar de begraafplaats in Upper Norwood.

Net als bij een militaire begrafenisplechtigheid volgt het lege rijtuig van Spurgeon de lijkwagen met zijn lichaam. Maar in plaats van een zwaard ligt er een Bijbel op de lijkkist. Deze Bijbel ligt opengeslagen bij Jesaja 45 : 22 “Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Want Ik ben God, en niemand meer”. De tekst waarmee Charles Spurgeon zelf als zestienjarige jongeman was geroepen om op Jezus te zien en met welke boodschap hij een ontelbare schare had geroepen tot het behoud in zijn Heiland. Aan beide zijden van de open lijkwagen staat te lezen: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop beëindigd, ik heb het geloof behouden”. Achthonderd man van de geüniformeerde politie staat opgesteld langs de gehele route van de Tabernacle naar Norwood Cemetery.

Langs de gehele route hangen de vlaggen halfstok, gebouwen zijn gedrapeerd met zwart laken, winkels zijn gesloten en zelfs kroegen en herbergen sluiten hun deuren en plaatsen zwarte luiken voor hun ramen. Alle klokken van kerken langs de route luiden. Langs de weg waarlangs de stoet zich beweegt, staan honderdduizenden toeschouwers. Als de stoet voorbijkomt, ontbloten zij het hoofd. Vrouwen huilen en snikken. Sommigen vergelijken de massa’s langs straten en wegen met de opening van het parlementaire jaar door Hare Majesteit koningin Victoria. Honderden politieagenten zijn nodig om de zich verdringende menigte in goede banen te leiden. Als de stoet het met zwart laken gedrapeerde Stockwell Orphanage - Spurgeon’s weeshuis – passeert, zingen de in het zwart geklede weeskinderen een afscheidslied voor hun overleden weldoener en vriend. Maar tranen en snikken belemmeren het zingen. Langzaam draait de lijkwagen met het lichaam van Charles Haddon Spurgeon onder de poort van Norwood Cemetery door naar zijn laatste rustplaats.

De naaste familieleden verzamelen zich rondom het graf. Ruim duizend rouwende gemeenteleden en vrienden groeperen zich daaromheen binnen een afgezet gedeelte van de begraafplaats. Daarachter staan nog eens duizend belangstellenden.

De Canon van St. Paul’s Cathedral in Londen sprak bij het graf: “Ons land heeft zijn grootste levende prediker verloren”.

De predikant A. G. Brown spreekt als leerling en vriend van de overledene een grafrede uit. Emotioneel en met veel stiltes zei hij: “Geliefde President, trouwe Pastor, Prins der Predikers, geliefde broeder, lieve Spurgeon – we zeggen geen ‘vaarwel’ tegen u, maar alleen voor een poosje ‘welterusten’. U zult spoedig opstaan bij het aanbreken van de opstandingsdag van de verlosten. Toch is het niet aan ons om ‘welterusten’ te zeggen, maar aan u. Wij zijn het die vertoeven in de duisternis; u bent in het licht van God zelf. Ook onze nacht zal spoedig voorbij zijn met al ons geween. Dan zullen onze zangen, samen met die van u, de morgen begroeten van een dag die geen wolk of einde kent, want aldaar zal geen nacht zijn. Harde werker in het veld, uw zwoegen is geëindigd. Recht is de voor die u geploegd hebt. Geen terug kijken heeft uw loop gehinderd. Oogsten zijn gevolgd op uw geduldig zaaien en de hemel is reeds verrijkt met uw ingezamelde schoven, en zal verrijkt blijven worden door de jaren heen die nog in de eeuwigheid verborgen liggen. Kampioen van God, uw strijd, die u lang en nobel hebt gestreden, is voorbij. Het zwaard, dat aan uw hand kleefde, is tenslotte gevallen; de palmtak neemt zijn plaats over. Niet langer drukt de helm op uw voorhoofd, vaak vermoeid door rondtollende gedachten over de strijd; de krans van de overwinnaar uit handen van de Opperbevelhebber heeft reeds bewezen dat u uw volle loon gekregen hebt. Hier zal uw kostbaar stof voor een klein poosje rusten. Dan zal uw welbeminde komen en bij het horen van zijn stem zult u opspringen van uw aarden legerstede, gelijkvormig gemaakt aan zijn verheerlijkt lichaam. De geest, de ziel en het lichaam zullen de verlossing door uw Heere grootmaken. Slaap tot dan, geliefde! Wij prijzen God voor u; en door het bloed van het eeuwig verbond hopen en verwachten wij God eenmaal met u te prijzen. Amen!”

Terwijl mr. Brown sprak, verscheen er een stukje blauwe lucht in het zware wolkendek en een duif vloog vanuit de richting van de Tabernacle naar het graf en bleef daar een tijdje rond zweven. Een laatste groet!

‘Gelijk een duif, door ’t zilverwit,

En ’t goud, dat op haar veedr’ren zit,

Bij ’t licht der zonnestralen

Ver boven and’re voog’len pronkt,

Zult gij, door ’t Goddelijk oog belonkt.

Weer met uw schoonheid pralen’.

De Anglicaanse bisschop van Rochester besloot de plechtigheid met het uitspreken van de zegen.

DE WATERSNOOD OP 1 FEBRUARI 1953

gepubliceerd in de Gezinsgids, 8 juli 2021

themanummer 'Zee en aarde'

Lieve kinderen en kleinkinderen,

Vandaag wil ik je wat vertellen over de watersnood op 1 februari in 1953. Ik was toen 10 jaar, dus bijna net zo oud als jullie nu zijn en ik had nog drie broertjes van 8 jaar (oom Ton), van 6 jaar (oom Rien) en een klein broertje van 2 jaar (oom Dik). Mijn vader en moeder waren de oude opa en de oude oma die jij nog wel gekend hebt. Maar toen waren ze nog lang niet zo oud. Misschien ietsje ouder dan je vader en moeder nu zijn. Wij woonden in Oude Tonge op het eiland Flakkee, dat midden in het water ligt. De dijken om het hele eiland heen hielden het water tegen. Maar als het erg stormde, dan werd het wel heel gevaarlijk. Dan kon het water van de zee over de dijken heen komen of het kon ook gebeuren dat de dijken het water niet meer tegen konden houden en door de dijken heen brak. Nu was dit toen al heel lang geleden en daarom rekende eigenlijk niemand meer met dit gevaar. De dijken waren toch sterk genoeg en zij zouden het water van de zee wel tegenhouden. En toen het dan ook op zaterdagavond 31 januari 1953 heel hard waaide, net zo hard als bij jullie gisteravond, toen gingen we lekker slapen, want er kon toch niks gebeuren. Het stormde die nacht vreselijk hard! Maar dan slaap je toch alleen maar heel lekker, als je gezellig onder de dekens kunt weg kruipen?! Totdat ’s morgens vroeg om 5.00 uur, toen het nog heel donker was, de torenklok ging luiden. De brandweer kwam met loeiende sirene door de straten rijden en er werd op onze ramen gebonsd. Kom er uit – riepen de mensen – het water komt!!! Wij allemaal uit bed, dat begrijp je wel, en toen we de voordeur open deden, zagen we het schuimende zeewater al over de straat komen. Mijn vader (oude opa, weet je wel), ging eerst naar zijn broer, die vlak naast ons woonde, om de koeien en paarden uit de boerderij in de stal los te maken van de touwen en naar de dijk te brengen, want daar zouden ze gered zijn. Ondertussen hielp ik mijn moeder om zo veel mogelijk spullen op zolder te brengen. Het laatste wat ik boven bracht, was de Bijbel. Toen mijn vader terugkwam en de deur open deed, kwam er gelijk een hele grote golf water naar binnen. Wij zo gauw mogelijk allemaal naar de zolder, want daar zaten we droog. Maar we wisten toen niet hoe hoog het water zou komen. En we hadden geen dakraam of dakkapel, zoals bij jullie. Als het water op zolder zou komen dan zouden we moeten verdrinken. Ondertussen raasde de storm met orkaankracht, het werd zelfs windkracht 11 en heel even 12. Nu weet je dat er eb en vloed is, en bij vloed staat het water het hoogst tegen de zeedijk. Maar soms is er een springvloed en dan staat het water extra hoog. Dat was precies het geval in die nacht van zaterdag op zondag 1 februari 1953. Er was toen net springvloed. Bovendien stond er een noordwester storm, die de springvloed extra hoog opstuwde tegen de dijken. En die dijken zijn toen ook op het eiland Flakkee, maar ook in heel Zeeland, doorgebroken. Ook de Maas in Rotterdam stroomde over.

En wij zaten op zolder in het donker bij kleine brandende kaarsjes. Ondertussen hoorde ik buiten mensen hard schreeuwen door het geweld van de storm heen. En ik vroeg aan mijn vader wat dit betekende. En mijn vader zei: die mensen zijn bang. Maar wij wisten toen nog niet dat er op dat moment 300 mensen verdronken in straten heel dicht bij ons. Ondertussen kwam er rook uit het trapgat naar boven en we stikten bijna in de rook. Wij hadden toen nog een kachel die op kolen werd gestookt, en die brandde nog toen wij naar boven gingen. En wij dachten dat de rook ontstond omdat de brandende kachel door het water uitging. Nou moet je je eens voorstellen: de orkaan raasde, het huis stond te schudden, er kwam zware rook naar boven en het water kwam steeds hoger. Tenslotte waren alleen de drie bovenste treden van de trap nog droog. En mijn vader ging toen met ons bidden. Er stond een ledikant op zolder, en daarvoor knielden mijn vader en moeder en de oudste kinderen. En mijn vader bad hardop tot God om hulp, want we dachten echt dat we zouden gaan verdrinken. Na tien minuten zei ik tegen mijn vader: wilt u nog eens bidden! En mijn vader zei toen: nee, dat hoeft niet, want ik heb gebeden! Kijk, dat is nu echt geloof en echt vertrouwen op God.

Maar ik was wel heel bang, en ik ging naar mijn eigen slaapkamertje en ging alleen bidden en ik zei tegen God: als ik niet behoef te verdrinken, dan zal ik U heel mijn leven dienen. Die belofte heb ik niet onthouden want ik wilde piloot worden of zo, maar de Heere is dit niet vergeten en Hij heeft er voor gezorgd dat ik die belofte mocht houden. Maar ik zal nu eerst het verhaal verder vertellen. Het werd ’s zondagsmorgens licht en we konden door het raam aan de voor en aan de achterkant zien dat er overal water stond, hoog tegen de huizen aan. Er dreef overal wrakhout, en waar er vroeger huizen stonden daar was nu alleen maar water. Die straten waren verdwenen en alle huizen met de mensen soms boven op de daken waren in de golven verdwenen. Er kwamen helikopters boven ons dorp vliegen, die mensen gingen oppikken van de daken van de huizen die nog overeind stonden. Die helikopters hadden we nog nooit gezien. Als kinderen vonden we dat natuurlijk wel heel interessant, dat begrijp je wel.

En er kwam een roeiboot door de straat varen met mensen er in. Mijn vader vroeg door het opengeschoven raam of er nog ongelukken gebeurd waren. Nou, riepen ze vanuit de roeiboot, er zijn honderden mensen verdronken. We wisten niet wat we hoorden! Ondertussen ging mijn vader, toen het water een beetje gezakt was, op een plank door de gang varen en in de woonkamer kijken. En toen zag hij dat er een kast tegen de brandende gaslamp was gevallen die vervolgens in brand was gevlogen en die het hele plafond zwart geblakerd had. Omdat het water boven het bovenste raam kwam, werd de zuurstof afgesloten en daarom is de brand vanzelf geblust. Anders waren we levend verbrand op zolder, want we konden nergens heen.

De tweede nacht, van zondag op maandag, bleven we ook op zolder wachten tot iemand ons zou komen redden. Ik was toen wel bang ’s avonds op bed, want je voelde het huis bewegen en het water tegen de muren klotsen en het waaide nog steeds hard. Het huis had zo maar kunnen instorten om met ons in de golven te verdwijnen. En toen heb ik steeds in mijn gedachten zachtjes gezongen: “Als g’ in nood gezeten en geen uitkomst ziet, wil dan nooit vergeten: God verlaat u niet. Vrees toch geen nood, ’s Heeren macht is groot, groter dan de Helper is de nood toch niet”. En als ik dit steeds zachtjes voor mezelf herhaalde, was ik niet bang meer. En zo zong ik mezelf zachtjes in slaap. De andere morgen (op maandag dus) kwam er ’s middags een roeiboot onder het raam varen. Daarin zat mijn oom, die schipper was. Mijn oom was met zijn schip van Dordrecht naar ons toe gevaren om zijn familie te redden. Nou moet je je voorstellen, het raam werd opgeschoven, de roeiboot kwam vlak onder het raam liggen en de een na de ander werd door het raam naar beneden gelaten in de grote handen van de schipper die je opving en in de roeiboot neerzette. Even schommelde de roeiboot zo hevig, dat er bijna iemand naast de boot in het water terecht kwam. Maar gelukkig ging het toch allemaal goed, en mijn oom roeide met mijn vader en moeder en de vier kinderen door de straten naar de dijk. Dat kon zo maar, want het water stond toen drie meter hoog. Ik stel voor dat we een keer samen naar Oude Tonge gaan en dat we door de straten gaan lopen waar we toen door heen gevaren zijn. Dan lopen we eigenlijk drie meter onder water. Oma was een dag tevoren met een roeiboot opgehaald in een deel van het dorp dat dieper lag dan onze straat. En daar was het water wél op zolder gekomen. Wat zullen ze ook bang zijn geweest. Maar gelukkig heeft God ook hen gered. Je begrijpt wel dat ik oma toen nog niet kende. Zij was toen een meisje van 12 jaar. Mijn oom is toen met ons naar Poederoijen gevaren waar we opgevangen werden bij vrienden van mijn ouders, en daar zijn we toen drie maanden geweest. Wij waren toen geévacueerd, zo heette dat toen. En in ditzelfde dorp Poederoijen ben ik later predikant geworden. Omdat de Heere de belofte die ik Hem gedaan had, toen ik in die rampnacht heel bang was, niet vergeten was. Toen ik voor het eerst ging preken als kandidaat, heb ik aan de Heere gevraagd wat ik moest preken. En toen ik mijn Bijbeltje liet openvallen, las ik deze tekst uit Psalm 66 : 13, 14 “Ik zal met brandofferen in Uw huis gaan; ik zal U mijn geloften betalen, Die mijn lippen hebben geuit en mijn mond heeft uitgesproken toen ik bang was”. Zie je wel dat God dit niet vergeten was? En Hij zorgde er voor dat ik deze tekst moest kiezen voor mijn eerste preek. Onthoud het maar goed: alles wat je van de Heere God vraagt, hoort Hij, al merk je dit soms pas jaren later. Toen ik dan ook in mijn eerste gemeente Poederoijen intree deed, gingen we wonen in het dorp waar ik als jongen van 11 jaar drie maanden op school was geweest en waar ik vriendjes had en allerlei kattenkwaad uithaalde en avonturen beleefde. Ik heb toen tijdens de intreedienst in de kerk laten zingen Psalm 66 : 5 “Hier scheen ons ’t water ’t overstromen, Daar werden wij bedreigd door ’t vuur”. En ook het zesde vers “Ik zal nu ik mag ademhalen, Na zo veel bange tegenspoed, Al mijn geloften U betalen, U die in nood mij hebt behoed”. Zie je dat God altijd je gebeden hoort en je leven leidt, al merk je dat pas veel later?

Maar nu ga ik weer verder met mijn verhaal. Na drie maanden kwamen wij terug in ons dorp en toen moesten we eerst modder ruimen en de vieze troep opruimen. Mijn vader ging helpen met het repareren van de dijken, wat bijna een jaar geduurd heeft. Op het land kon hij toch niet werken want er kon niets verbouwd worden. De landerijen waren wit uitgeslagen van het zout, want je weet dat zeewater zout is. In ons dorp lagen hele straten volledig in puin. Dat moest allemaal opgeruimd worden en als jongen van elf jaar vond ik dat eigenlijk best wel interessant allemaal. Er kwamen zelfs mensen uit Amerika om ons te helpen. Maar heel veel mensen hadden verdriet. Er waren zoveel verdronken mensen. Soms hele gezinnen met twaalf kinderen waarvan er één kind overbleef. Verschrikkelijk, vind je niet?! Die werden allemaal begraven in een massagraf. Later kwam daar een monument van een vrouw met een kind in de arm die wegvlucht voor het water. Koningin Juliana kwam toen ons dorp bezoeken en het hele dorp liep uit. Je begrijpt dat opa en oma dit nooit meer vergeten. Daarom denken wij er op 1 februari altijd weer aan. En als jouw papa jarig is, dan moet jij aan dit verhaal ook maar denken. God heeft ons toen bewaard en ons op onze gebeden gehoord. En zo wil Hij net eender voor jullie zorgen.

Alle liefs, van opa en oma

themanummer Gezinsgids, klik op cover om te vergroten

themanummer Gezinsgids, klik op cover om te vergroten

Winnen, daar gaat het om. Wie wint, overwint...

Winnen, daar gaat het om. Wie wint, overwint...

19 juni 2021

Winnen, daar gaat het om. Wie wint, overwint blijkbaar. Of eigenlijk gaat het er om dat wij zelf winnen. Via de godenzonen. Of de godenzoon bij uitstek. Je weet wel. Zelf zijn we misschien loosers. En toch win je dan. En niet zomaar, nee je wordt overwinnaar. Om niet te zeggen kampioen!

Een ultieme vorm van de 'struggle for life'

Dat is allemaal niet niks. Dat is alles! Dat zie je om je heen. En het luchtruim wordt vervuld of vervuild met gejuich bij iedere overwinning. Alles verschiet gewoon van kleur. Oranje, blanje bleu. Of een variant daarvan. Strijdbaar, dat wel. Zeer strijdbaar. Want het gaat om overleven eigenlijk. Van de godenzonen, en zo van ons natuurlijk. Buitengewoon spannend. Je zou bijna spreken van een ultieme vorm van de 'struggle for life' als je gelooft in de evolutieleer. En dat doen we natuurlijk, al snappen we het niet allemaal of helemaal niet. En als we straks winnen, dan zijn we er. Of nergens. Nou ja, je snapt het wel. Dan is het klaar en uit. Snap je?

Maar snappen we dan niet dat dit een kwaadaardige variant is op de scheppingsleer in de Bijbel? Of van de navenante herschepping? Overwinnen of overleven door de Zoon van God! Je hoort het straks aan alle kanten om je heen… ‘Handklapt en betuigt onze God uw vreugd, wees tezaam verheugd’. Het Lam dat op de troon zat overwon. En wij met Hem. Voor altijd en eeuwig. Kijk dat is het. Helemaal. En dat hoor je dan keer op keer en steeds weer: 'Hoort wat mij God deed ondervinden, wat Hij gedaan heeft aan mijn geest'.

Over overwinning gesproken, nu en eeuwig. En daarom een toekomst vol hoop.

Een nieuw heiligdom is aan ons geopenbaard: het terras

Een nieuw heiligdom is aan ons geopenbaard: het terras

Deze blog werd ook gepubliceerd op CIP

7 juni 2021

Wat zijn we toch onverbeterlijk religieus. Nou ja, wat daarvoor doorgaat. Maar ondertussen. Het openbaart zich in onze samenleving. En openbaring is religie.

Lange tijd hadden we in Nederland twee heiligdommen, de kerk en de synagoge. Daar kwam zo'n vijftig jaar geleden de moskee bij. Toen hadden we er drie, de kerk, de synagoge en de moskee. Maar sinds kort hebben we vier heilligdommen. Het terras kwam er bij. Uit de nood geboren. Geopenbaard onder ons. Hoe lief heb ik het terras! Hoe liefelijk, hoe vol zingenot zijn mij de terrassen! Mijn ziel en lichaam hijgen naar het terras ...! Dat is het. En dat is het helemaal ... ! Het einde, zo gezegd. Ja, en dan? Ja, dan houdt het daarna weer op. Euforie dus. Van Dale noemt dat ‘even een goed gevoel hebben’. Maar dat gaat weer over. Dat gaat voorbij. Binnen de kortste keren soms. En dan? Ja, dan moet je weer opnieuw naar het terras. Als het niet regent, tenminste. Zo ontwikkelt zich een verslaving. Maar nu wordt het gevaarlijk. Wat beheerst je? Wie beheerst je? Een afgod. Een van de vele.

Terras komt van het Latijnse woord ‘terra’. Toen Columbus Amerika ontdekte, noemde hij dat ‘terra nova’, of vertaald: ‘nieuwe aarde’. Nu gaat er ons een licht op. Althans, dat zou kunnen. Als een openbaring, als de openbaring in de Bijbel. Is dat het? Ja, de Bijbelse openbaring laat zich maar moeilijk onderdrukken. Ligt aan de oppervlakte van ons leven. Breekt door ons oppervlakkige leven heen. Een soort ingeschapen natuurlijke Godskennis. Het bijna niet te onderdrukken verlangen naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Voed dat verlangen – of dit oud vertrouwen weder – en het is meer dan euforie. Het blijft en beklijft tot in eeuwigheid.

Hoe liefelijk, hoe vol heilgenot, o Heer’ der legerscharen God, zijn mij Uw Huis en tempelzangen. Daarvoor moet je blijkbaar toch in de kerk wezen. Toch maar weer eens gaan kijken. Vandaag naar het terras en zondag naar de kerk. Ja, het klopt. Mijn hart klopt weer. Ik leef weer. Ik leef er van op.

Dan gaat het kruis door de samenleving. Het kruis van Jezus Christus. En zo komt er een uitroepteken in onze samenleving. Naar God. Hoe is het mogelijk? Blijkbaar Gods mogelijkheid!

Op het terras denk ik aan de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. En ik krijg er geen genoeg van. Zowel van het ene als van het andere. Wat een openbaring! We laten ons niet meer verslaven, maar gaan ons laven. Aan God!

~